Het forensisch kwaliteitssysteem en de Rosmalense Flatmoord

Hoe er sinds 2010 aspecten in het kwaliteitssysteem zijn ingebouwd om dergelijke dwalingen te voorkomen. Het afgelopen half jaar is Nederland meermaals opgeschrikt door strafzaken waarin de forensische deskundigheid ter discussie stond. In dit artikel wordt de Rosmalense Flatmoord besproken.

Maandag 5 september 2022 vernietigde het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de bewezenverklaring van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, en sprak daarmee Rob B. vrij. Ruim 22 jaar na het delict en vijftien jaar na zijn veroordeling bleek dat de zaak van de Rosmalense Flatmoord een gerechtelijke dwaling is. Bij deze dwaling hebben de rapportages van forensisch deskundigen een grote rol gespeeld. Het NRGD zet zich sinds 2010 in om de kwaliteit van deze rapportages te waarborgen. Welke aspecten zijn er sindsdien in het kwaliteitssysteem ingebouwd, en wat is er nog nodig?

Is de deskundige werkelijk deskundig

De rapporten van twee gerechtelijk deskundigen zijn de twee belangrijkste pijlers van de bewijsbeslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De ene rapportage richt zich op het bloedspoorpatroononderzoek, de andere op de snijwond in de hals die heeft geleid tot het overlijden. Het bloedspoorpatroononderzoek werd uitgevoerd door een forensisch deskundige die toentertijd geen diploma of certificering had op dit gebied, dit was destijds geen vereiste. Hij heeft hiervoor in 2001 een opleiding gevolgd en deze in 2002 afgerond.

Om voor registratie in het NRGD in aanmerking te komen is in Artikel 12 in het Besluit register deskundigen in strafzaken vastgelegd waar een deskundige aan moet voldoen. In het artikel worden negen punten gespecificeerd. Het eerste punt betreft voldoende kennis en ervaring binnen het deskundigheidsgebied. De aanvrager moet een diploma en voldoende werkervaring kunnen overleggen. Hoeveel werkervaring dit moet zijn wordt mede bepaald in overleg met het werkveld zelf en verschilt per deskundigheidsgebied.

Zo is in 2013 Forensische Pathologie genormeerd. Om in aanmerking te komen voor een toetsing (door een jurist en collega-pathologen), moet de deskundige minimaal 150 secties hebben uitgevoerd in de afgelopen vijf jaar. Niet alleen het aantal secties is van belang, er moeten ook verschillende overlijdensoorzaken onderzocht zijn zodat kennis is opgedaan in het gehele forensische veld. In diezelfde vijf jaar moet minimaal 200 uur aan deskundigheidsbevordering zijn gedaan. Hierna worden de pathologen getoetst op basis van hun zelfgeschreven rapportages.

Sinds 2021 is Forensisch Medisch Onderzoek genormeerd. Om voor toetsing in aanmerking te komen moet de deskundige RGS-geregistreerd zijn, een geavanceerde cursus letselrapportage gevolgd hebben, een NRGD-erkende cursus strafrecht hebben afgerond en minimaal 25 rapportages geschreven hebben in de afgelopen vijf jaar. Ook is het NRGD voornemens om in 2023 bloedspoorpatroononderzoek te normeren, zodat de beroepsgroep advies kan geven aan welke standaarden een gerechtelijke rapportage en de deskundige moet voldoen.

Trekt de deskundige de juiste conclusies

Op 11 april 2000 is door een patholoog van het NFI sectie verricht aan het lichaam van de overledene. Dezelfde patholoog is echter niet gehoord in de rechtbank in ’s-Hertogenbosch, omdat hij toen niet langer werkzaam was bij het NFI. Daarom is een andere patholoog van het NFI in de rechtbank gehoord. In de rechtbank wordt haar gevraagd naar haar mening aangaande de conclusie van de eerder genoemde rapportage: dat het mes een bepaalde beweging heeft gemaakt die de overledene niet zelf toegebracht kan hebben. De patholoog in de rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van de rapporteur. Mede door deze basering op de beweging van het mes wordt de uitspraak gedaan: 'Het is niet waarschijnlijk dat [naam overledene] zelf de snede heeft toegebracht.'' De patholoog die de sectie destijds heeft uitgevoerd, heeft in 2016 aangegeven dat hij het niet correct vindt dat op basis van dit letsel een conclusie over een beweging is gedaan. Hij schrijft: ''Omtrent de snijbeweging waarmee de halssnede bij [naam overledene] is toegebracht heb ik mij nimmer uitgelaten. Dat is m.i. aan deze wond niet af te lezen.'' Het gerechtshof  Arnhem-Leeuwarden stelt vast dat noch in de voorlopige versie noch in de definitieve versie van het sectierapport de door de arts gestelde bevestiging te lezen is.

Ook de forensisch deskundigen die in 2018 en 2019 onderzoek deden, zijn van oordeel dat de conclusies van de rapporteur over de snijrichting en de stand en beweging van de arm die het mes vastgehouden zou hebben, te stellig zijn. Bovendien vinden zij geen steun in de feiten of in de wetenschappelijke literatuur.

Om te voorkomen dat deskundigen te stellige conclusies trekken, stelt het NRGD beoordelingskaders op waarbij de grenzen beschreven zijn. In de Gedragscode staat: Draag met zorgvuldig onderzoek en verslag bij om bovenal de desbetreffende gerechtelijke instantie tot een weloverwogen oordeel over de strafzaak te laten komen.

Tunnelvisie

In de Volkskrant van 5 september 2022 staat een interview met advocaat Pieter van der Kruijs, de advocaat van Rob B. Op de vraag waaruit vooringenomenheid van de rechtbank blijkt antwoordt hij: “Door vrijwel al mijn onderzoekswensen af te wijzen. Door bij een reconstructie alleen uit te gaan van een daderscenario – dan sluit je zelfdoding dus al uit. Door heel gekunsteld een onlogisch gat in Robs alibi te creëren. Door contra-expertise serieus te nemen van een expert die, tot ieders schande, niet onafhankelijk bleek te zijn. Door tunnelvisie. (…)”

Tunnelvisie is in deze zaak op meerdere manieren in de hand gewerkt, en het is aannemelijk dat deze aparte mechanismen elkaar tijdens het proces versterkt hebben. Bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de rapporteur verklaard dat hij in de opsporingsfase veel contact had met in elk geval twee verbalisanten in deze zaak. Ondanks deze betrokkenheid bij de opsporing in 2000 is hij in 2003 door de rechter-commissaris benoemd als deskundige om een bloedspoorpatroononderzoek te verrichten. Zowel het NRGD als het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vinden het in beginsel onwenselijk dat deskundigen die in de opsporing een rol hebben gehad, vervolgens in de bewijsvoering te werk gaan. Echter is het met de huidige organisatie van het forensische systeem in Nederland niet altijd te voorkomen. In deze geldt dat wanneer de dubbele rol niet voorkomen kan worden, dit duidelijk gemeld wordt. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verwijst in dit verband naar aanbeveling 6, die bedoeld is om transparantie te bevorderen, uit het rapport Posthumus,: ''Deskundigen die een rol hebben gespeeld in het opsporingsonderzoek, moeten slechts onder nadrukkelijke vermelding van die rol, worden voorgedragen als deskundige ter terechtzitting of bij de rechter-commissaris.”

Wat tevens tot tunnelvisie heeft uitgenodigd, is de exclusieve focus die het benoemde ‘daderscenario’ waar Van der Kruijs naar verwijst. Bij beide belastende rapportages in 2003 zijn geen alternatieve scenario’s toegevoegd, wat tunnelvisie kan voorkomen. Dit is pas gebeurd in 2018, toen nieuw forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Hieruit bleek dat bijvoorbeeld de bloedsporen ook op andere manieren op de schoenen terecht konden zijn gekomen.

Het NRGD onderschrijft deze ontwikkeling waarbij, in beoordelingskaders en toetsings- en adviescommissies speciale aandacht wordt besteed aan het creëren van alternatieve scenario’s, gezien wetenschappelijk veelvuldig is aangetoond dat dit tunnelvisie kan voorkomen en zelfs terug kan draaien.

Gedragscode

Uit de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 september: “In de Nederlandse strafrechtspleging is al langere tijd bijzondere aandacht voor de rol van deskundigen in het strafproces en de invloed die zij (kunnen) hebben op rechterlijke beslissingen. Die aandacht is, gelet op de belangrijke rol die deskundigen (tegenwoordig kunnen) spelen in de strafrechtspleging geenszins onterecht, en vereist met het oog op de waarheidsvinding constante alertheid van de rechter, het openbaar ministerie en de verdediging, maar evenzeer van de (onafhankelijke) deskundigen zèlf.”

Het NRGD ziet er met de Gedragscode op toe dat deskundigen zich vakbekwaam, maar ook integer, onafhankelijk en onpartijdig opstellen. In de code wordt verder ingegaan op zorgvuldig onderzoek, het melden van verschillende belangen, vertrouwelijkheid, begrijpelijkheid en het respecteren van de eerder genoemde grenzen van deskundigheid.

Hoewel in de Gedragscode niet expliciet benoemd, is het ook onwenselijk wanneer rapporteurs bepaalde aspecten die relevant zijn voor de strafzaak in hun privéleven, niet expliciet melden bij de rechtbank. Hierdoor kan de indruk van vooringenomenheid ontstaan. Zo hebben de twee rapporteurs van de belangrijkste pijlers van de bewijsbeslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet van meet af aan uitdrukkelijk melding gemaakt van het feit dat zij levenspartners zijn en zij waren beide benoemd onderzoek te verrichten. Dit is dus pas later bekend geworden. Uit de verklaring van één van de rapporteurs blijkt dat zij de zaak tegen Rob B. (en dus ook elkaars betrokkenheid daarin) met elkaar besproken hebben. Zowel het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als het NRGD zien dit als zeer onwenselijk. In de Gedragscode van het NRGD wordt duidelijk wat transparant is en wat niet.  

Hoe nu verder?

De heldere bevestiging die blijkt uit deze dwaling met zeer ingrijpende gevolgen voor de onterecht veroordeelde, is dat het kwaliteitssysteem van forensisch deskundigen in 2000 zeker niet optimaal was. En nu, ondanks alle inspanningen en goede stappen die gezet zijn, waarschijnlijk nog steeds niet. Want er bestaat nog steeds een kenniskloof tussen de deskundige en de rechters. De aspecten die sinds 2010 in het kwaliteitssysteem zijn ingebouwd via het NRGD omvatten: toetsingen door vakgenoten aan de hand van (inter)nationale richtlijnen, aandacht voor de elementen waar gerechtelijke rapportages aan moeten voldoen, en een openbaar register waaruit zowel de overheid als de verdediging uit kan putten. In de afgelopen jaren zijn er veel stappen gezet op het gebied van borgen van deskundigheid, maar het blijft belangrijk om de aandacht te houden op de grenzen van die deskundigheid, tunnelvisie en instrumenten die kunnen voorkomen dat er iets fout gaat. Het NRGD gaat verder met deskundigheidsgebieden binnen het strafrecht normeren zodat bepaald kan worden wat exact aan de maat is, en wat daaronder valt.