De forensisch adviseur is uitgegroeid tot een vaste waarde
‘Vroeger draaide een strafzaak vaak om verklaringen. Nu gaat het steeds meer om natuurwetenschappelijk forensisch bewijs. Procespartijen zien hoe belangrijk het is forensische rapportages goed te begrijpen en daarbij heeft forensisch advies meerwaarde.’
Rosanne de Roo en Jaimy Meeuwissen werken als forensische adviseur bij het Hof Arnhem-Leeuwarden en de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ze ondersteunen de rechters in strafzaken op forensisch vlak. Een gesprek over adviseren en faciliteren, deskundigen en experts.
Jaimy Meeuwissen: ‘De Schiedammer Parkmoord (2000) speelde een belangrijke rol in onze ontstaansgeschiedenis als forensisch adviseurs. Het evaluatierapport van de Commissie Posthumus (2005) legde duidelijk uit dat strafrecht en forensische deskundigheid niet goed op elkaar aansloten. Dat leidde tot initiatieven om de kenniskloof te verkleinen. Daaruit ontstond de functie van forensisch adviseur, vergelijkbaar met het ontstaan van het NRGD. Maar op welk moment in het strafproces een forensisch adviseur ondersteuning kon bieden, was niet meteen duidelijk. De invulling van de functie is daarom werkenderwijs ontstaan, tijdens pilots bij een aantal gerechten. In de beginjaren moesten forensisch adviseurs zich nog wel bewijzen en opboksen tegen het sentiment ‘Ik doe het altijd alleen, dus waarom zou ik het niet zelf af kunnen?’ Dat stadium zijn we nu wel voorbij. Als er nu een complexe zaak speelt, dan denken ze direct aan je. Het is ingesleten ons te betrekken. En forensisch advies blijft natuurlijk een advies, dus rechters kiezen zelf wat ze ermee doen. De feedback die we daarbij krijgen van rechters en raadsheren is positief. Ze zijn blij dat je er bent, want je kunt ze helpen.
Het initiatief ons in een zaak te betrekken kan van verschillende kanten komen en op verschillende momenten in het strafproces. In bepaalde zaken is het in de pro forma fase al wel duidelijk dat er een grote forensische component in het dossier zit. Dan vraagt de voorzitter van de zittingscombinatie of een rechter-commissaris (RC): ‘Zou je eens naar het dossier kunnen kijken en kunnen adviseren over de forensische onderzoeksmogelijkheden?’ Je denkt mee, zowel in de onderzoeksfase, als in de zittingsfase. Als we adviseren een bepaald type onderzoek te laten doen, is dat meestal omdat we uit ervaring weten dat er open eindjes zijn die later in het proces voor vertraging kunnen zorgen.’
Hoe heeft het vak zich ontwikkeld in jullie tijd?
Rosanne de Roo: ‘Allereerst is het soort vragen dat we krijgen veranderd. Die liggen steeds meer op digitaal vlak, zoals het herkennen van deep fakes: ‘Wat is nou de kwaliteit en bewijswaarde van dergelijke techniek?’ Een paar jaar geleden werd die vraag niet gesteld. Dat moesten we dus ook zelf leren en ons bijscholen. Het is een kwestie van veel cursussen volgen en vakliteratuur lezen. En van learning on the job: kijken wat je tegenkomt in de rapporten en je daarin verdiepen. Een aantal forensisch adviseurs heeft een aanvullende minor gevolgd op digitaal vlak. We gaan onze expertise in die richting verder uitbreiden en zijn daarover in gesprek met het Nederland Forensisch Instituut (NFI).
De tweede ontwikkeling is de verschuiving van bronniveau naar activiteitniveau. Een paar jaar geleden was het best bijzonder als een van de procespartijen voorstelde dat te onderzoeken. Nu beginnen rechters daar zelf naar te vragen: ‘We hebben DNA-sporen, maar wat betekent dat nu op activiteitniveau?’ Je ziet de ontwikkeling terug in het proces verbaal (PV) van de politie. Ook interdisciplinair onderzoek, forensische rapportages die gezamenlijk worden opgesteld door teams met meerdere deskundigheidsgebieden en regiebijeenkomsten zijn in opkomst. Toen ik begon, kwamen die nauwelijks voor. Nu zitten we regelmatig met z'n allen om de tafel: ‘Wat kan er nog in deze zaak? Zijn er nieuwe technieken? Wat is er mogelijk?’ Dat bespreken we dan met elkaar.’
Wat vinden jullie van de kwaliteit van rapporten die jullie zien?
Rosanne de Roo: ‘We zien een verschil tussen NRGD geregistreerde deskundigen en niet-NRGD geregistreerde deskundigen. Ik zie regelmatig redeneerfouten voorkomen bij niet geregistreerde, of meer ad hoc deskundigen. Basale uitglijders, zoals de prosecutors fallacy, die zie je eigenlijk niet meer bij een geregistreerd deskundige. Je merkt dat door de huidige kwaliteitseisen de rapportages steeds beter worden. In het algemeen spreken wij dezelfde taal als de deskundigen waarmee wij te maken hebben, waardoor je redereneerfouten herkent. Je ziet toch wel dat de kwaliteit van rapporten vooral bij niet-geregistreerde deskundigen behoorlijk kan verschillen. Maar het blijft voor ons belangrijk om bij het lezen en beoordelen objectief en scherp te blijven, ongeacht wie het rapport heeft geschreven – of iemand nou wel of niet in het NRGD staat.’
Hoeveel moet een rechter wat jullie betreft zelf nog snappen?
Jaimy Meeuwissen: ‘Zo veel mogelijk’, denk ik. Je probeert ze eigenlijk op hetzelfde niveau te krijgen als je zelf zit. Dat gaat natuurlijk nooit lukken, al klinkt het theoretisch ideaal dat de rechter thuis is in alle wetenschappelijke disciplines. Maar rechters zijn nu eenmaal juristen, geen natuurwetenschappers. Dus daar zijn wij voor, om dat gat een beetje te dichten. Ik denk wel dat rechters en raadsheren in ieder geval op een niveau moeten zijn dat ze kunnen volgen wat er in een rapport staat en daar kritische vragen over kunnen stellen, in de zin van ‘dit is opvallend, dat zag ik in het vorige rapport niet. Hoe zit dit precies?’ En vooral weten wanneer ze vragen moeten gaan stellen. Als ik advies geef, kan het gebeuren dat ik aan de reacties merk ‘ik ga te snel.’ Dan schakel ik even terug. Maar ik zie dat als deel van onze functie, om dat in te schatten. Bij jongere rechters merk ik dat die helemaal geen weerstand voelen om advies te vragen om te zeggen: ‘ik snap dit niet helemaal. Kun je meer toelichting geven? Vind je dat ik hier een vraag over zou moeten stellen?’ Die hebben dat misschien meer meegekregen in hun opleiding. Ik weet niet precies hoe het zit, maar heb het idee dat ze het zien als een normaal deel van hun werk. Dat je nou eenmaal niet overal verstand van kunt hebben en mensen om je heen hebt die je daarbij helpen.’
Rosanne de Roo: We geven een zo objectief mogelijke weergave van wat er aan feiten in de forensische rapportage staat. Een nadere uitleg. En welke conclusie een rechter daar vervolgens aan verbindt, is aan de rechter. Je komt als adviseur nog het meest dichtbij als je verschillende opties voorlegt in je advies. Dus dan zeg ik: ‘Stel je zou dit beslissen, dan heeft dat deze en deze wetenschappelijke consequenties.’ De rechter is altijd degene die de wetenschap combineert met het juridische en zijn eigen rechterlijke oordeel. Wij zijn en blijven adviserend.
We zijn wel allemaal beëdigd, dus we mogen als tweede griffier optreden, voornamelijk bij zaken met een groot forensisch component en/of waar een deskundige op zitting komt. Je merkt dan toch dat je het inhoudelijk beter begrijpt dan de griffier. En als je aanwezig bent bij de zitting kan je ook aanwezig zijn in de raadkamer. Maar ook dan heb je puur een adviserende rol voor het forensisch technisch bewijs. Op het moment dat het gaat over de juridische component, zoals de strafbepaling, spelen wij geen rol. Als het technische bewijs is besproken, zit ons werk erop.’
Zouden rechters veel meer moeten vertrouwen op een deskundige?
Jaimy Meeuwissen: ‘Er is natuurlijk een element van vertrouwen dat een rechter heeft als die een deskundige voor zich heeft. Iemand waarvan de wetenschappelijke wereld heeft gezegd: ‘Dit is een goede deskundige.’ Zeker als het gaat om een NRGD- geregistreerde deskundige. Die heeft het karakter van een keurmerk. De deskundige is beoordeeld op een gedegen, objectieve manier. Maar dat neemt niet weg dat die mensen ook fouten kunnen maken. Dus ik denk dat je vertrouwen kunt hebben en tegelijk kritisch kan zijn. Ik denk dat die twee naast elkaar moeten bestaan. Het is fijn dat er instanties zijn zoals het NRGD, die het op zich nemen een objectieve norm te stellen en mensen daaraan te toetsen, zodat de rechter enige mate van vertrouwen kan hebben, ten minste in de deskundigheid van de deskundige. Om dan vervolgens alsnog kritisch te kijken naar het uitgebrachte rapport. En waar dat toegevoegde waarde heeft, faciliteren wij het contact tussen de rechter en de deskundige. We hebben een breed netwerk in die wereld en we weten deskundigen wel te vinden. Maar we adviseren zelf altijd vanuit een generalistische rol, zonder eigen inbreng als deskundige. Dat zijn we niet. Wij zullen nooit informatie aan het dossier toevoegen, of iets toevoegen wat niet openbaar te vinden is in bronnen. Dat is echt een belangrijk element: ons advies is altijd gebaseerd op wat er aanwezig is in het strafdossier en op openbare bronnen. Als we vinden dat er deskundigenkennis nodig is, adviseren we om er een in te schakelen.’
Jullie zijn éénpitters, op de plek waar je zit. Is het een idee daar iemand naast te zetten?
Rosanne de Roo: ‘We pleiten er al langer voor. Forensisch adviseurs hebben pas sinds kort een fulltime functie en ook nog niet op alle gerechten. Hiervoor werkten de meesten parttime of voor bijvoorbeeld 2 gerechten . Er werd dus ook niet per se de noodzaak gezien meer forensisch adviseurs in dienst te nemen, want één persoon kon in deeltijd een heel gerecht draaien. Inmiddels werkt meer dan de helft van de forensisch adviseurs fulltime en we zien forensisch adviseurs die ‘nee’ moeten verkopen omdat ze niet genoeg tijd hebben. Alle forensisch adviseurs hebben veel contact, we kunnen dus zo altijd klankborden. Maar, het zou natuurlijk mooi zijn als in de toekomst meerdere adviseurs op één gerecht zitten.’
In een artikel in Expertise & recht adviseerden jullie te investeren in SSR-opleidingen. Hoe staat dat ermee?
Jaimy Meeuwissen: ‘De SSR is bezig met het ontwikkelen van nieuwe modules. Onder andere geheel nieuwe forensische introductiecursussen en een soort ‘Bayesiaanse 101’, dus een soort introductie voor forensisch redeneren. Die willen ze verplicht maken, naast een optionele aanvullende verdiepingscursus op dit vlak. Er zijn dus zeker stappen gemaakt. Het is heel fijn dat de SSR ermee bezig is en dat wij bij betrokken worden bij de verschillende modules. Al speelt dit al wel een aantal jaren. Maar goed, ik denk dat in onze ideale wereld alle strafrechters zowel in de vooropleiding als in de vaste educatie een forensische component verplicht gesteld krijgen. Ze werken gewoon heel veel met forensisch bewijs.’
Zie ook: ‘Forensisch adviseurs actief bij alle gerechten in Nederland: tijd voor een terugblik’, Expertise & Recht 2021-6.
Hoe zou het NRGD jullie verder kunnen helpen?
Jaimy Meeuwissen: ‘Uitbreidingen van het aantal genormeerde deskundigheidsgebieden van het NRGD zijn voor ons natuurlijk heel prettig. Dat maakt ons werk makkelijker. Tegelijkertijd zou mijn tip zijn daarbij de kwaliteit te handhaven op het huidige niveau. Geen concessies! Die strenge normen, die strenge toetsen bewaren, waardoor ik in mijn ervaring echt uit kan gaan van de deskundigheid van een goede deskundige. Zodat ik kritisch kan blijven op het rapport, niet over de deskundige.’
Rosanne de Roo: ‘Als er sprake is van een heel bijzonder expertisegebied denk ik wel eens hoe fijn zou het zijn als we naar het NRGD zouden kunnen stappen met de vraag of die ons helpen bij het toetsen. Dus een soort fast lane op forensische deskundigheid en rapportageniveau. Natuurlijk heeft de rechter middelen om de deskundigheid te toetsen. Maar de jurist toetst dan de wetenschapper. Daar valt natuurlijk ook wel iets over te zeggen, zeker als het expertisegebied heel specifiek is. Soms denk ik dat daar nog iets te winnen zou zijn.’
En ik zou het heel interessant vinden als er binnen ons werkveld meer duidelijkheid zou komen over het al dan niet toetsen van politiedeskundigen. Nu is dat nog een grijs gebied binnen de rechtspraak. Wanneer mag een politiedeskundige zich deskundig noemen? Hoeft die deskundigheid dan niet getoetst te worden? En weegt die deskundigheid even zwaar als de inbreng van een NRGD geregistreerde deskundige? We zouden er van alles van kunnen vinden, maar we zouden dat gesprek open moeten voeren en moeten uitleggen waarom we bepaalde keuzes maken. Stel we hebben een geregistreerde branddeskundige van het NFI en een branddeskundige van de politie. Beiden rapporteren en hun inbreng spreekt elkaar tegen. Moeten we dan de één geloven boven de ander? Ze noemen zichzelf allebei deskundig.’
Jaimy Meeuwissen: ‘Vanuit de wetenschap is dat onderscheid moeilijk te begrijpen. Er spelen allerlei belangen mee waar wij geen verstand van hebben, maar vanuit onze functie zou het heel prettig zijn als daarover meer duidelijkheid zou komen. In bijna ieder groot dossier zit wel onderzoek dat is uitgevoerd door de forensische opsporing van de politie. Dan wordt niet scherp afgebakend: ‘Dit zijn deskundigen en dat niet.’ Er zijn dan pv’s van politie-experts, zoals we ze denk ik kunnen noemen, met daarin deskundigenconclusies. Maar het inschatten van de expertise van deze politie-experts is lastig. Wij zien als forensisch adviseurs alleen maar de handtekening van de verbalisant en vaak een functietitel. Daar houdt het mee op. Wij willen dat soort pv’s met inhoudelijke conclusies volgens dezelfde standaarden behandelen als rapporten van formele deskundigen. Alleen is de expertise dus moeilijker in te schatten en vanuit onze functie is dat lastig.’
Rosanne de Roo: ‘Het komt voor dat je te maken hebt met twee deskundigheidsgebieden waar twee deskundigen allebei even deskundig zijn, maar verschillende visies hebben. Wat je dan bijvoorbeeld kan doen, is ze allebei laten rapporteren, of laten reageren op elkaars rapporten. Of je stelt voor beiden op zitting uit te nodigen. Dus dan adviseer je de rechter: ‘Er is hier een wetenschappelijke discussie over. Misschien is het goed als we beide kanten horen.’ Dan gaan wij als forensisch adviseurs dus niet zelf adviseren, maar organiseren en zijn we observator van de weg naar wetenschappelijke consensus. En als die er niet komt, dan zeggen we dat ook. We kiezen als adviseurs nooit partij.’