Interview met teamchef vakspecialistisch onderwijs Marco van der Gaag

Marco van der Gaag is teamchef vakspecialistisch onderwijs op de Politieacademie, verantwoordelijk voor forensisch opsporingsonderwijs. Jaarlijks volgen meer dan 4000 studenten in Apeldoorn en op 9 andere locaties vakopleidingen in basispolitiezorg en specialistische vakken, van de inzet van ME en grootschalig optreden tot heimelijke opsporing en forensische opsporingstechnieken. Een gesprek over vergrijzing, modulair onderwijs, het belang van lessons learned en nieuwe coalities binnen en buiten de strafrechtketen.

‘Op de Plaats Delict (PD) krijgt de politie maar één keer de kans sporen veilig te stellen. Daarin verschillen we van alle andere partijen, die later aankomen. Dat moet goed gaan. Dat zullen we altijd blijven verzorgen. Dat is ‘des polities’. De start van de bewijsketen.’

Beluister een fragment uit het interview met teamchef vakspecialistisch onderwijs Marco van der Gaag (SoundCloud)

Het belangrijkst van forensisch onderzoek: dat een spoor als zodanig wordt herkend en veiliggesteld. De specialisten van de forensische opsporing herkennen werktuigsporen en kunnen deze veiligstellen, opwerken en vergelijken. Ik durf wel te zeggen dat de forensische specialisten van de politie hun vakmanschap op een hoog niveau uitoefenen. Voor de onafhankelijke toetsing ter terechtzitting beschikt het NRGD over forensische experts die zijn geregistreerd als deskundige.

Van oudsher hadden politiemensen die forensisch onderzoek doen een technische achtergrond. Neem de afhandeling van verkeersongevallen: daar ontstond forensische verkeersdeskundigheid uit monteurs die complexe aanrijdingen onderzochten. Maar de digitalisering van voertuigen en verkeersinstallaties vraagt een ander soort vakmanschap. De auto is een rijdende computer geworden. En een verkeersregelinstallatie zit vol digitale informatie over wat zich kort daarvoor heeft afgespeeld. Politievakonderwijs ligt op het niveau van een MBO vakschool. Complexe vakgebieden vragen een ander werk- en denkniveau. Dus zoeken we naar een ander soort onderwijs. Samen met vijf Hogescholen en het NFI ontwikkelen we een HBO minor Forensisch Onderzoek. De politie-specifieke context van het forensisch werk wordt hier op de vakschool gegeven.

Vanwege de reorganisatie van de Nationale Politie mochten we bij forensische opsporing tot voor kort geen nieuwe mensen aannemen. Het opheffen van deze stop valt samen met de verhoogde uitstroom door de vergrijzing: 40% van de mensen binnen de forensische opsporing is ouder dan 55 jaar. De kennis loopt dus de deur uit. We hebben het onderwijs ingericht met vakspecialisten uit de praktijk, maar die wordt zo zwaar belast dat ze moeite heeft te blijven participeren in het onderwijs. Het politiewerk op straat moet en zal doorgaan. We kunnen niet over een slachtoffer heenstappen en sporen niet veilig stellen. Maar de krapte is zeer ernstig en het opleiden van zoveel nieuwe mensen tegelijk vraagt om onorthodoxe maatregelen. We kunnen dit vraagstuk niet langer zelfstandig oplossen.

De klassieke loopbaanpaden kennen de algemeen opsporingsambtenaar die is gespecialiseerd in een bepaald vak. Maar die loopbaanpaden geven geen antwoord op actuele ontwikkelingen, zoals snelle digitalisering. Wij leidden mensen op volgens ‘leerlijnen’: je moet eerst dit doen, en dan dat. Maar de operatie komt en zegt: ’wij hebben nú PD-onderzoekers nodig’. Om daarbij aan te sluiten in capaciteit en kwantiteit bouwen we aan nieuw, modulair opgezet onderwijs, met leerlijnen die we straks naar behoefte kunnen samenstellen. We zien nu dat bepaalde mensen maar een deel (lees: één module) van een vakgebied doen. Verder zien we dat door normering en accreditatie het onderwijs verandert. Dactyloscopie bijvoorbeeld. Die maakte vroeger onderdeel uit van de basisopleiding en is nu een geaccrediteerde vakspecialisatie. Ik verwacht dat deze beweging zich binnen de forensische opsporing meer en meer zal voordoen.

We willen zoveel mogelijk sporen veilig stellen, maar ook de vaardigheid hebben dingen uit te sluiten en te focussen op wat een succesvol spoor is. Want we kunnen wel alles meenemen, maar onze ervaring leert dat alleen bepaalde sporen bruikbaar en succesvol zijn. Zo werken we aan een app die de eerste PD-betreder helpt onderscheid te maken tussen kansrijke en minder kansrijke sporen, zodat we op de PD al dingen kunnen uitsluiten. Bijvoorbeeld met het elimineren van een bloedspat, op basis van de afstand tot het slachtoffer. Of de omgevingsfactoren, het afzetten van de PD en het toepassen van scenario’s. Dat is een mooie ontwikkeling waarmee we de PD anders benaderen. We hebben het vaak over uit de tunnel blijven, maar bij de toepassing van scenario’s maken we er juist gebruik van denken in patronen. Als rechercheur vind ik het lastig om te zeggen: ‘Dat nemen we niet mee, want het lijkt me niets’. Maar dat we van tevoren al nadenken over wat we meenemen en wat niet, lijkt me alleen maar goed.

Hoe werken jullie samen met het NFI?

Bij onderdelen als bloedspatanalyse en forensische coördinatie trekken we samen op met het NFI. En daarin zit toekomst: coproducties, met gebruikmaking van elkaars expertise. Op locaties geven we incompanytrainingen met eenheden. Wij als academie bewaken de certificering en normering en zorgen voor een veilige leeromgeving. Want praktijkleren is mooi, maar je moet ook kunnen leren en fouten kunnen maken. Praktijkinzet als forensisch onderzoeker duldt geen fouten. Sinds dit jaar hebben we vooronderzoekslaboratoria, die eerst bij het NFI hoorden en nu onderdeel zijn van de politie. Met de vooronderzoeklabs brengen we forensisch deskundigen dichter op de PD. Dat helpt in de uitsluiting van minder bruikbare sporen en verhoogt de kwaliteit. Waar het NFI vroeger deelnam aan een PD-onderzoek, kan een vooronderzoeker dat nu doen. De vraag is wel of we dit op het niveau van eenheden moeten en kunnen doen. Nederland is niet heel groot en vooronderzoek laboratoria over de volle breedte zijn kostbaar. We kunnen ook kiezen voor regionale centra, zodat we eenheden clusteren om hoogwaardige vooronderzoekslaboratoria in te richten en te bemensen.

Het uitbesteden van bulkwerk om specialist te kunnen blijven, dat is de essentie van de beweging die we maken. Als je specialisten bulkwerk laat doen, is het de uitdaging ook echt specialist te blijven. Doordat we meer bulkwerk beleggen binnen de politie, kan het NFI zijn expertise tot volle wasdom brengen. We zien taken verschuiven. Wat vroeger was belegd bij experts verschuift naar specialisten en vervolgens naar generalisten. Het uitlezen van een telefoon is hiervan een voorbeeld. Zo ontstaat ruimte voor innovatie en het ontwikkelen van nieuwe deskundigheid, essentieel voor de gehele opsporing. De specialist moet in zijn eigen specialisme kunnen blijven investeren om het verschil te kunnen maken. En in feite geldt voor generalisten dezelfde uitdaging: een leven lang leren.

Vraagt jullie positie in de strafrechtketen om specifieke bevoegdheden?

De intrede van de digitale wereld in de forensische opsporing biedt nieuwe mogelijkheden We kunnen digitale middelen inzetten, zoals 360 graden PD-scans en de inzet van drones. Er letterlijk boven gaan hangen, als de PD nog niet is betreden door de klassieke opsporing. En het internet of things, als digitale drager van sporen. Op dit moment is het digitale onderwijs in een apart onderwijscluster belegd, net als de digitale opsporing in de praktijk. De werelden van de forensische en de digitale opsporing moeten de komende tijd meer bij elkaar worden gebracht. Dat is een serieuze kans voor de forensische opsporing. Neem bijvoorbeeld de mogelijkheden om informatie van de boordcomputer van een voertuig te gebruiken. De fabrikant van een elektrische auto beschikt al over informatie als snelheid, remvertraging en rijgedrag nog voordat wij als politie ter plaatse zijn. Het ontsluiten van die data is de entree van de digitale wereld in de opsporingsketen. Ik denk dat daar nog wel een slag te maken valt.

Zeker in deze tijd van personele schaarste is het cruciaal alert te blijven op kwaliteit. Hoe hebben we de deskundigheid geborgd? Om deskundig te blijven zul je een deel van je tijd aan onderzoek en ontwikkeling moeten besteden. Als we dat afzetten tegen de schaarste op dit moment, is het lastig deskundige te zijn en te blijven, als opsporing, als politie. We zien accreditatie en het sluiten van de bewijsketen steeds meer prioriteit krijgen. We ontkomen er niet aan. Op enig moment zullen de handelingen op de PD geaccrediteerd zijn en het PD-onderzoek genormeerd. Dan kom je dus uit op sluiting van de hele bewijsketen met normeringen. Volgens mij is dat onontkoombaar. Ik denk dat het heel goed is als het NRGD die deskundigheid zou bewaken. We gaan gewoon die kant op. Alleen: in welk tempo? Het moet passen in de problemen die we nu het hoofd moeten bieden. Accreditatie en genormeerd werken kost capaciteit en beperkt een brede inzetbaarheid van specialisten. We kunnen niet alles tegelijk en moeten de problemen die we nu hebben het hoofd bieden.

Wat kan er beter?

‘Het formuleren van de onderzoeksvraag’, zoals dat zo mooi heet. Daar kan de politie nog een slag maken. Het vraagt om scenario-denken van alle betrokken partijen. Werken in het besef dat het OM na je komt en er óók iets mee moet kunnen. Als je de onderzoeksvraag niet goed formuleert, krijg je het verkeerde antwoord. En dat heeft geleid tot zaken die we niet winnen. Wat is de bewijswaarde van het onderzoek? Bij die vraag hebben we het OM nodig. En het NFI, als het gaat om wat de onderzoeksvraag met zich mee brengt. En de operatie: wat hebben zij nodig om het bewijs rond te krijgen? Binnen een pilot werken NFI, politie en OM op dit moment samen bij de intake van sporen. Dat leidt tot verrassende inzichten, meer efficiënte inzet van capaciteit en betere resultaten. Omdat je met elkaar meedenkt.

En hoe kan het NRGD bijdragen?

Het is interessant het thema ‘onderzoeksvraag’ verder te verkennen. Een ander deel van deskundigheidsbevordering betreft de lessons learned. De casuïstiek die we met elkaar hebben gedaan zouden we wat mij betreft meer mogen delen. Dan heb je het volgens mij echt over deskundigheidsbevordering. Ik denk dat het NRGD daarvan een aanjager zou kunnen zijn. Bij bloedspatanalyse is van belang of we kunnen leren van wat we hebben gezien en hoe we het hebben aangepakt. Dat is steeds de vraag die de deskundige krijgt ter terechtzitting: ‘wat betekent dit?” Als we die aspecten beter borgen, worden we beter als keten. Dit is echt nieuw en we zouden er in kunnen groeien. De effectiviteit van de opsporing zou ermee geholpen zijn. En dat is volgens mij waar het steeds over gaat. Om operatie, onderwijs en ontwikkeling bij elkaar te brengen. En kennis en ontwikkeling van de academie spelen daar ook een rol in. Op de academie maken we steeds meer gebruik van deskundigheidsbevordering. We willen leerpleinen inrichten met interne en externe partners, waarin we nieuwe vraagstukken en problemen oplossen. En best practises bespreken en lessons learned-sessies over strafzaken houden. Specialisaties zijn soms zeer diepgaand en hebben we niet altijd in huis. Een voorbeeld is deskundigheid op het gebied van brand en explosieven, waarvoor we samenwerken met specialisten van de Brandweer en Defensie. De politie kan dat zelf niet volledig verzorgen. In heel Nederland maakt een handjevol specialisten het verschil. Ten aanzien van de NRGD geldt ook hier het belang van het bewaken van de rolverdeling tussen de specialist en de gerechtelijke deskundige.

Nu meer dan ooit: samenwerken?

Ja. De noodzaak is enorm. Ik geloof dat we elkaar daarin steeds meer hebben gevonden. Hoe het OM participeert in het onderwijs daar ben ik enorm blij mee. Het is in hun belang, maar ik geloof in samenwerking van verschillende partijen vanuit hun eigen rol. We kunnen het niet meer alleen. We moeten in coproducties werken en ondanks de druk van de operationele nood blijven gaan voor kwaliteit en ene veilige leeromgeving. En we moeten leren omgaan met vragen van andere ketenpartners, zonder die meteen als kritiek te zien. Toen we begonnen was dat een issue tussen het NFI en de politie. Maar kijk nu: als je dat uitspreekt en elkaar vindt op elkaars expertise en de samenwerking vorm geeft, dan ziet het leven er heel anders uit. En dan zie je dat dingen eerst niet lukten nu wel goed gaan.