Interview met senior forensisch officier van justitie Sigrid Planting

Sigrid Planting is senior forensisch officier van justitie op het Arrondissementsparket Oost-Nederland, met 90 officieren van justitie het grootste parket van Nederland. Haar taak: toezicht houden op de forensische opsporing en kwaliteit daarvan en gevraagd en ongevraagd advies geven. Een openhartig gesprek over quota, betrokken distantie, stukken van overtuiging en het belang van forensische awareness.

Beeld: ©NRGD
Sigrid Planting

Wat typeert het werk van een forensisch officier van justitie?

Forensisch onderzoek is steeds vaker leidend in de bewijsconstructie. Misschien is één forensisch officier per parket niet meer genoeg, omdat het forensisch speelveld steeds groter en internationaler wordt. We werken bijvoorbeeld aan een forensische ISO-norm. Er is steeds meer te doen.

Als forensisch officier moet je verschillende kwaliteiten in je verenigen. Je moet strategisch, op de lange termijn denken én je moet heel gedetailleerd kunnen adviseren in individuele zaken. Elke officier van justitie is in zijn of haar eigen onderzoek verantwoordelijk voor het forensische deel. Mijn taak bestaat eruit om die officieren gevraagd en ongevraagd met raad en daad terzijde te staan. Ik heb een soort bemoeiopdracht: zij zijn in hun eigen onderzoeken verantwoordelijk voor het forensische gedeelte. Maar ik kijk waar nodig over hun schouder mee.

Als zaaksofficier regisseer je met betrokken distantie. Het forensische veld is heel snel veel ingewikkelder geworden. Aan de tactische kant is het lang zo geweest dat de politie het initiatief tot forensisch onderzoek nam. Dan was er bijvoorbeeld ergens een overval en belde de politie: ’Zullen we deze bivakmuts insturen voor DNA onderzoek?’ Nu wil je veel meer informatie integreren. Dat begint met een sporenlijst waarop alle goederen en sporen zijn vermeld die op de Plaats Delict (PD) in beslag genomen zijn. De FO-er moet daarbij aangeven welke sporen het meest kansrijk zijn. En ik wil ook graag weten van de tactiek in welke fase het onderzoek verkeert: zitten we nog achter een verdachte aan, of hebben we die inmiddels al? En komt die verdachte dan met een eigen verhaal, of zwijgt hij om later een versie te vertellen die we willen natrekken? FO en tactiek adviseren gezamenlijk de zaaksofficier. En pas daarna kom ik eventueel in beeld als forensisch officier om – vanwege de grote toename van sporenmateriaal - die sporen te prioriteren: ‘Beste zaaksofficier, ik begrijp dat je veertig sporen in je onderzoek wilt laten onderzoeken’. Echter, die vraag is veel groter dan de beschikbare capaciteit.

Zo zou je het willen. Maar hoe verloopt dat in de praktijk?

In de praktijk vraag ik de zaaksofficieren pas te beslissen iets wel of niet te laten onderzoeken als ze het gevraagde gecombineerde advies van FO en politie hebben gekregen. Dat vereist meer samenwerking, omdat de officieren van oudsher gewend waren vooral met de tactische recherche te communiceren en niet met de FO-er. Ook tussen tactiek en FO onderling is samenspel nodig. FO wordt nu gevraagd om een sporenlijst én om actief informatie op te halen en te brengen. We moeten door dit hele proces heen om het goed voor elkaar te krijgen. En daar zitten we nu middenin.

Over welke hoeveelheden sporen hebben we het als het gaat om insturen?

Bij een grote zaak, bijvoorbeeld een moord, nemen we van een PD gemiddeld tussen de tweehonderd en driehonderd sporen mee. Van een heftige woningoverval ongeveer dertig sporen. En bij een woninginbraak gemiddeld vijf. Mijn collega-forensisch officieren en ik regelen veel zelf. Iedere vijf weken vergaderen we in het LOFO, het Landelijk Overleg Forensisch Officieren. Dan besteden we een hele dag aan inhoudelijke, procesmatige en strategische onderwerpen. Daarnaast hebben we kleinere dwarsverbanden en overleggen. Naast de lokale forensisch officieren op de parketten is er een landelijk FO-officier aangesteld als ‘liaison’ naar het NFI en de politie. Deze landelijk officier houdt de landelijke ontwikkelingen in het oog en stuurt waar nodig bij in de hoeveelheid en besteding van de totale hoeveelheid forensische producten.

Het OM, de politie en het NFI hebben quota afgesproken. Hoeveel producten kan en mag het NFI leveren en aan wie? Een groot deel daarvan, zoals secties, is landelijk besteedbaar. De hoeveelheid DNA onderzoek is over de regio’s verdeeld op basis van een verdeelsleutel. Daar moeten we het mee doen. Wij hebben een LOFO officieren-app waarin we elke maand aan het einde uitruilen: ‘Wie heeft er nog een 007 voor mij? Mag ik van jou dan een 209?’ Zodat we alle capaciteit zo goed mogelijk benutten. Zodat niet in Noord-Nederland op de plank blijft liggen wat we in Oost-Nederland nog kunnen gebruiken en vice versa. Daarnaast kijken we naar het soort zaken waarin DNA-onderzoek een rol moet spelen. Dan lever ik bijvoorbeeld drie inbraakzaken in als een collega een moordonderzoek doet. Want we kunnen het maatschappelijk niet verkopen dat wij dat onderzoek niet doen. Het is een feit dat we niet al het onderzoek kunnen laten verrichten dat we zouden willen.

Wat kunnen de OSS-gelden in dat opzicht bieden?

Naast de afgesproken quota met het NFI heeft de minister budget beschikbaar gesteld voor forensisch onderzoek, de OSS-gelden: de one stop shop. De overheid wil niet alleen het NFI als preferred supplier en enige marktaanbieder, maar ook andere private labs een rol laten spelen. Dat is ook voor ons van belang om bijvoorbeeld contra-expertises te laten verrichten.

De pot met OSS-gelden is in 2019 groter geworden. De behoefte aan gelden voor forensisch onderzoek was in 2018 dermate groot dat we halverwege het jaar door het budget heen waren. Een lastige en complexe situatie. Enerzijds zijn we als OM en politie niet altijd even goed in staat om de forensische behoefte exact in kaart te brengen. Dat vraagt om slimme ICT-systemen die dat allemaal precies bij kunnen houden en waarbij die systemen voor het OM en de politie ook gekoppeld zijn. Zo ver zijn we nog niet. Daarnaast speelt ook de principiële vraag mee of je onderzoeken afhoudt omdat je voor het hele jaar wil budgetteren terwijl die onderzoeken er wel liggen en op zichzelf genomen een forensisch onderzoek rechtvaardigen. Als die onderzoeken wel worden uitgevoerd, krijg je daarmee ook zicht op de werkelijke behoefte. Daarom heeft het OM in sommige zaken er voor gekozen het forensisch onderzoek wel te laten verrichten, met als gevolg dat de OSS-gelden al eerder op waren.

Het vraagt wel van ons het OSS-budget verantwoord te besteden. OSS-gelden mogen niet alleen een overloopventiel zijn voor het NFI. Het Openbaar Ministerie, NFI en de Politie moeten samen kijken naar het verantwoord gebruik van die gelden. Dat vindt plaats in de stuurgroep OSS H. Voor de quota binnen het NFI ligt de besteding meer vast.

Hoeveel moet je zelf weten van forensische zaken?

Veel. Maar ik hoef geen DNA-deskundige te zijn en ook geen patholoog. Ik moet begrijpen wat een forensisch deskundige zegt, hoe deze van A naar B komt. Begrijpen welke aannames deze doet. Daarover hebben we ook met het NFI veel overleg. Een groepje mensen binnen het LOFO houdt zich bijvoorbeeld bezig met de leesbaarheid van rapportages en praat daarover met het NFI. En zo zitten er forensisch officieren in de examencommissies van deskundigen die tekenbevoegd willen worden, of hun bevoegdheid willen verlengen. In deze commissie zit bijna altijd iemand van het LOFO, die de rapportages en de vraagstelling bekijkt: is de vraagstelling duidelijk, of had de deskundige moeten zeggen: ’De vraag is niet goed geformuleerd. Wat had u precies van mij willen weten? Dan kunnen we de vraagstelling aanpassen.’ Voorts vragen we ons dan af: hoe komt deze deskundige tot zijn oordeel? Hoe is die redenering opgeschreven? En is deze begrijpelijk voor rechters, officieren en advocaten?

En hoe zorgen jullie dat de officieren de juiste vraag aan het NFI stellen?

Door ze op verschillende manieren te ondersteunen bij het formuleren daarvan. Als de zaaksofficier gebeld wordt door de tactiek, die een bivakmuts wil insturen, ga je daar dan mee akkoord zonder het advies van FO? We maken ze dus bewust van het feit – bijvoorbeeld met fact sheets en trainingen - in welke gevallen ze advies mogen verwachten van tactiek of FO en waar je als officier dat zelf moet of kunt doen. Ook hebben we op het Parket Oost-Nederland een cursus ‘Sturen in forensische opsporing’ ontwikkeld. Die wordt verplicht voor alle officieren. Daarnaast hebben we als OM Oost-Nederland bedongen dat de functie van forensisch adviseur aan de politiezijde behouden blijft. Mijn collega’s hebben aan politiezijde dan een forensisch adviseur met wie ze kunnen sparren.

Het is voor een officier best moeilijk. Je kunt niet alles uit een wetboek leren. Officier zijn is ook een ervaringsvak. Weten waar je hulp bij nodig hebt en wat je zelf af kunt. Wat je van de FO mag verwachten. Hoe goed is de kwaliteit? Soms is de kwaliteit fantastisch, soms echt niet. En hoe beoordeel je dat dan zonder zelf die deskundigheid van de FO-er te bezitten? Waar moet je afstemming zoeken? En vakinhoudelijk moeten officieren in de loop van de jaren steeds forensische kennis hebben en bijhouden. Dat betekent: cursussen volgen, literatuur lezen, rapportages doornemen, vonnissen bestuderen.

Voor forensisch officieren geldt dit natuurlijk ook. Daarnaast moet je zorgen dat je netwerk in orde is. Verder is er twee á drie keer per jaar een speciale cursus voor forensisch officieren, een soort masterclass, met nieuwe ontwikkelingen. De ontwikkelingen in het forensisch domein gaan razendsnel. Kortom, zorgen dat je kennis op peil is en blijft.

Je doet veel aan kwaliteitsbewaking. Hoe kijk je aan tegen het NRGD?

Een officier van justitie kan alleen deskundigen benoemen die in het NRGD zitten. In dat opzicht ben ik erg gebaat bij een NRGD dat nog veel meer deskundigen, al dan niet in verschillende disciplines, opneemt omdat ik dan zo veel mogelijk verzekerd ben van forensische deskundigheid. Als iemand als deskundige in het NRGD is opgenomen, is die deskundigheid goed getoetst. Op de site van het NRGD kun je gewoon de hele lijst met deskundigen ophalen, met normen en waarborgen. Daar verwijzen we op zitting naar en dat leggen we uit. Er is al veel jurisprudentie waarin deskundigen feitelijk niet worden toegelaten als deskundige, of waarbij conclusies terzijde worden gelegd omdat ze niet aan de eisen voldoen. Een deskundigenrapport is een belangrijk en soms doorslaggevend bewijsmiddel en je wilt niet dat iemand wordt veroordeeld of vrijgesproken op feitelijk een ondeskundig deskundigenrapport. Maar je moet van goede huize komen om aan te tonen dat zo iemand niet deskundig is.

Hebben jullie een verlanglijst met nog te normeren gebieden?

Ja, dat lijstje ligt er. Met bovenaan: forensisch artsen. Letselinterpretaties zijn vaak heel belangrijk voor de bewijsvoering. Past waargenomen letsel beter bij een val van de trap, zoals de verdachte zegt, of bij een slag met een knuppel zoals het slachtoffer beweert? Op het gebied van letsel-interpretatie is het moeilijk onderscheid te maken tussen goede en minder goede forensisch artsen. Er wordt nu een nieuwe en uitgebreide opleiding ontwikkeld, maar wat betekent dit voor de huidige forensisch artsen? Hoe zijn ze opgeleid en bijgeschoold en welk kwaliteitssysteem ligt onder hun rapportages? Het komt voor dat een arts met net zoveel ervaring en kennis zich onvoldoende geschoold acht als een ander die meent dat hij heel deskundig is. En misschien is hij dat ook, alleen kunnen we dat aan de buitenkant niet zien. Dat is voor een officier van justitie sowieso moeilijk te beoordelen.

Ik zeg wel eens: ik ben een bakker, jij een slager. Ik kan gehakt van biefstuk onderscheiden, maar of er deskundig is geslacht en alle hygiëneregels zijn nageleefd, kan ik niet beoordelen. Op dat vlak moet nog de nodige ontwikkeling in de beroepsgroep plaatsvinden. Ik beweer niet dat veel rapportages van onvoldoende kwaliteit zijn. Het probleem is juist dat je zelf immers die deskundigheid niet hebt. Maar het zou erg helpen als je zeker weet dat een deskundige echt deskundig is. Onze maatschappelijke verantwoordelijkheid brengt ook mee dat het OM en de rechters daar alert op zijn.

Op forensisch gebied merk ik vaak dat ik kritischer ben dan de gemiddelde rechter of officier van justitie. Dat is ook niet zo raar als forensisch specialist. Zowel rechters als officieren van justitie ontberen soms nog forensische kennis. De functie van forensisch officier van justitie bestaat sinds 2005. In mijn ogen zouden ook rechters terecht moeten kunnen bij een specialist op de eigen rechtbank. Als officieren stellen wij het procesdossier samen, waarbij we keuzes maken. Een rechter moet er aan de achterkant wat van vinden, als het dossier eenmaal op zijn bureau of in de zittingszaal belandt. Maar we zijn allebei magistraten. Forensische kennis is binnen de rechterlijke macht ook onderwerp van gesprek. Op zitting komen verdedigingsvragen naar voren en verzoeken om forensisch onderzoek te doen. Zijn rechters nog voldoende geoutilleerd om de juiste forensische keuzes te maken? De rechtbank heeft sinds een tijdje forensisch medewerkers in dienst. Zij zijn aangenomen om rechters te ondersteunen.

Ik vind het meer dan een nuanceverschil dat binnen het OM ook van je wordt gevraagd om ongevraagd advies te geven. Immers, de personen die advies vragen beschikken meestal al over forensische awareness. Je zou meer gespecialiseerde forensische rechters moet hebben. Het moet niet hangen op de forensisch medewerker. Rechters werken in zogenaamde kamers, een soort vast groepsverband. Misschien zou elke kamer een forensisch specialist en een digitaal specialist moeten hebben. Mensen die net iets meer weten van het onderwerp. Die net iets beter weten wat ze niet weten, wat ze moeten vragen. Ik denk dat dat nodig is.

Je bent ook bezig met ISO- en NEN-normeringen. Wat betekent die kwaliteitssystematiek voor het OM en het NRGD?

Wij maken nu al gebruik van labs uit het buitenland. Daar vraag ik een dactyloscopisch rapport en een DNA-rapport aan. Vervolgens krijg ik een dactyloscopisch rapport van de Engelse politie dat ik niet op waarde kan schatten en dat heel anders is opgezet. In de aanbestedingsprocedure is daarvoor kennelijk onvoldoende aandacht geweest. Het kan een heel goed rapport zijn, maar hoe dat laboratorium van de Engelse politie onderzoek doet en hoe de kwaliteitsborging geregeld is, kunnen we moeilijk beoordelen. In zo’n geval is het wel heel fijn te weten dat daar in elk geval een aantal kwalitatieve basisregels gelden.

Als ergens ter wereld een Nederlands vliegtuig neerstort, krijg je onmiddellijk te maken met internationale kwaliteitsaspecten. Dan moet het OM weten met wie het zaken doet.

Ik kan me voorstellen dat als we op meer internationale deskundigheidsgebieden gaan samenwerken, het NRGD een adviserende taak krijgt. Hoe is het in een ander land geregeld en kunnen we daarop vertrouwen? Of dat we in het NRGD meer buitenlandse deskundigen gaan opnemen. Waarom niet? Als je een toonaangevende Zwitser hebt die heel goed werk levert, kan dat heel handig zijn. Forensische diensten zijn schaars. Als in een buitenland goede DNA rapportages worden gemaakt, waarom zouden we daarvan geen gebruik maken? Of als ze sneller dat product kunnen leveren. Als iemand in voorlopige hechtenis zit, is het heel belangrijk snel goede forensische resultaten beschikbaar te hebben. Ook ons eigen NFI besteedt met regelmaat uit aan het buitenland. Bovendien wordt er al jarenlang forensisch samengewerkt door laboratoria. En zo ver van je bed is het feitelijk niet, dat buitenland.

Wat wens je het NRGD toe?

Allereerst: zo veel mogelijk deskundigheidsgebieden toelaten tot het NRGD. En ik wens het NRGD ook een internationale blik en rol, om goed te kunnen blijven monitoren wat er in de rest van de wereld gebeurt. Het NRGD is niet alleen druk met het certificeringswerk, maar ook bezig het belang daarvan uit te dragen, bijvoorbeeld naar de politie. De awareness over forensische kwaliteit moet daar nog breder en beter worden uitgedragen. En ik hoop dat het NRGD terrein wint binnen de rechtbank. Daar zou het NRGD een breder en groter speelveld kunnen kiezen. Het NRGD heeft een kwaliteitsnetwerk, maar de banden met de rechtbank zijn nog niet zo sterk. Ik denk dat daar nog breder moet indalen wat een rechter mag verwachten van een deskundige. Wat toets ik precies? Hoe zie ik dat iemand niet deskundig is? Het NRGD kan daarbij behulpzaam zijn.

En de advocatuur?

Er zijn zeker advocaten die de wegen goed weten te vinden en in de gaten hebben hoe de hazen lopen. Ik zie ze ook in mijn eigen arrondissement. Maar een advocaat heeft altijd een cliënt en niet altijd een zak geld om allerlei forensisch onderzoek in te zetten. Ze zijn afhankelijk van het OM en de rechtbank. Dat legt een verantwoordelijkheid op ons als magistraten. Ik betrek soms op voorhand een forensisch medewerker van de rechtbank omdat ik me bewust ben van het feit dat een rechter en een advocaat anders mogelijk meer bewijskracht lezen in rapporten dan in mijn ogen terecht is. En ik ben ook een magistraat. De integriteit van het forensisch onderzoek en de bewijswaarde daarvan moeten wij goed bewaken. Dat vind ik echt heel belangrijk.

Als wij een deskundige benoemen, hebben we de wettelijke plicht de advocaat daarvan in kennis te stellen. We moeten hem meenemen in de vraagstelling. Bij een letselinterpretatie zeggen we bijvoorbeeld: ‘We waren van plan deze vragen te stellen aan de forensische arts. Heeft de verdediging ook vragen?’ Advocaten maken daar soms gebruik van. Het biedt ze de mogelijkheid aan te haken op vragen die je aan een deskundige stelt. Het draait erom dat een advocaat de kennis en kunde heeft om te begrijpen wat voor de verdediging relevant is. Want een rechtstaat is ook gebaat bij een goede verdediging. Daarvoor heb je wel wat forensische kennis nodig. Ook daar kan het NRGD een bijdrage leveren.

Dit verslag is een bewerkte weergave van het interview met officier van justitie Sigrid Planting. Het NRGD is verantwoordelijk voor het gepubliceerde verslag.