Interview met senior raadsheer strafrecht Henk van den Heuvel

'Van huis uit heb ik veel interesse in statistiek, scheikunde, natuurkunde, biologie. Dat boeit me. Tegen die achtergrond was het dus niet eens de meest logische keuze om rechten te gaan studeren. Het begon dus met interesse, maar ik vind forensische wetenschap ook boeiend omdat het zoveel bijdraagt aan een strafzaak.'

Henk van den Heuvel is afdelingsvoorzitter, senior raadsheer strafrecht en voorzitter van de Kenniskring Forensische Expertise van de zittende magistratuur. In deze Kenniskring zitten alle forensisch medewerkers, raadsheren, rechters, en juridisch medewerkers die affiniteit hebben met het forensische.
Een gesprek over talen, techniek en Bayesiaanse statistiek.

'Ik geef al jaren een cursus Feedback op Rapportage bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Daarnaast ben ik voorzitter van de oefenrechtbank. Er gaat niets boven training in een echte setting, met een rechter als voorzitter en met toga's aan. En dan zit daar de principal scientist van het NFI die als contradeskundige speelt, een officier van justitie en iemand van Moot Court uit Leiden. De kandidaten worden van alle kanten bekeken, getraind en beoordeeld. Heeft hij of zij het goed opgeschreven? Kan men er wat mee? En de eerste vraag die ik vaak stel is: 'Voor wie schrijf je je rapport?' Die vraag stelt men zichzelf niet zo vaak, dus probeer ik ze daarvan bewust te maken. Zij brengen deskundigheid in die de rechter in beginsel niet heeft. Wij zijn weliswaar juridisch deskundig, maar niet op andere gebieden.

De Kenniskring had kortgeleden de eerste landelijke bijeenkomst met politiemensen die forensische opsporing doen. Dan wissel je ervaringen uit, zoals over de wijze van rapporteren. Wat bleek? Het systeem waarmee ze werken heeft allerlei beperkingen. Je kunt er geen dingen mee laten zien die wij gewend zijn te krijgen in andere rapporten. Heel basaal. je kunt er bij wijze van spreken geen foto aan toevoegen. Dan denk je: waarom doen ze dat niet? Maar als je dan hoort dat het technisch niet kan, misschien wel tot ergernis van de politie zelf, dan begrijp je elkaar beter. Een eyeopener.'

Andere talen

'Het gaat om connectie maken tussen technische mensen en alfa-gerelateerde mensen. Die spreken niet dezelfde taal. Ons beslissingsmodel is juridisch, forensisch bewijs is vaak technisch. Dan moet je daar wel iets van begrijpen. Waarschijnlijkheidsuitspraken op de goede manier interpreteren. Want vragen of iets afkomstig is van een bepaalde persoon is juridisch relevant, maar wetenschappelijk gezien niet de beste methode. Als je overstapt van 'dit spoor is wel of niet van deze persoon' naar: 'deze vindingen zijn onder deze hypothese zoveel keer meer waarschijnlijk dan onder die andere hypothese', dan heeft dat gevolgen voor je afweging als rechter. Wanneer de waarschijnlijkheid wisselt tussen 10.000 keer en 100.000 keer, wat doe je daar dan mee in een zaak? Aan de juridische kant leverde dat in eerste instantie problemen op. Dus heeft het NFI cursussen georganiseerd, ons hun taal uitgelegd.

Dat moeten wij ook doen: wetenschappers hoeven geen juristen te worden, maar ze moeten wel weten in welke juridische context ze werken. Wat een tenlastelegging is. Wat bewijs is. En hoe 'het forensische' daarin wordt meegewogen. Elkaar beter verstaan, ook letterlijk. De forensisch medewerkers die bij de rechtspraak werken, vervullen een brugfunctie. Ze zijn forensisch opgeleid maar begrijpen ook goed hoe de juridische wereld in elkaar steekt. Ze helpen bij het formuleren van de juiste onderzoeksvraag of hypothese. En daar ging het in het verleden vaak mis. Dan werden er vragen en hypotheses bedacht waarvan een deskundige zei: 'Dat kan ik niet onderzoeken'. Ze helpen ook rapporten beter te begrijpen, zonder conclusies te trekken.'

Is er op dat vlak een generatiekloof?

'Aan de technische kant gaan dingen snel. Er zijn bèta-gerichte rechters en raadsheren, maar dat is niet de meerderheid. Natuurlijk zie je dat ouderen op het gebied van digitalisering wat meer moeite moeten doen. Maar aan de juridische kant ligt het genuanceerder. Uiteraard verandert wetgeving, maar niet de fundamenten van wat je doet op de manier zoals techniek de dingen op hun kop kan zetten. Het zit hem vooral in de manier waarop zaken worden weergegeven, zoals bij DNA. Dat is vaak bulkwerk, met tabellen waar zo veel informatie in stond dat mensen die niet gewend zijn in plaatjes te denken daar soms de verkeerde conclusies aan verbonden.

Veel technici denken graag in plaatjes. Juristen zijn meer van de woorden. We hadden daar gesprekken over met het NFI. Dat zei: 'Laten we kijken of we iets kunnen bedenken dat beter aansluit bij de doelgroep.' En ze kwamen met drie alternatieven die ze voorlegden aan een aantal mensen, waaronder mij. Welke van de drie vonden we het meest begrijpelijk? En toen bleek dat iedereen, zowel advocatuur als zittende magistratuur en openbaar ministerie, dezelfde voorkeur had. Wij kozen een variant waarin je meer uitschrijft van wat je doet, stapsgewijs. En dat was precies de variant waarvan het NFI vooraf dacht dat we die niet zouden kiezen! Het was ook heel aardig dat wij als gebruikers wel op één lijn zaten. Ik vond het heel mooi dat het NFI dat deed, want daarmee haalde het ook een blinde vlek bij zichzelf weg, de overtuiging dat we een andere variant zouden willen. Dat zijn ze nu verder aan het uitwerken en als dat lukt denk ik dat je een hele mooie stap maakt.

Rechters moeten erop letten dat een deskundige in zijn rol blijft en moeten alles uiteindelijk naar juridische consequenties vertalen. Je moet niet uitleggen hoe Bayesiaanse statistiek werkt, maar uitleggen waar die juridisch toe leidt. Het is een leuk experiment, in de raadkamer te kijken waar je op uitkomt als je Bayesiaanse statistiek gebruikt, die werkt met interpretaties van waarschijnlijkheid. Er zijn mensen bij het NFI die vinden dat wij onze beslissingen ook volgens een Bayesiaans model moeten nemen. Maar dat lijkt me heel ingewikkeld. Het is zo’n andere wereld.'

Deskundigen op zitting

'Een rechter wil de goede deskundige hebben, op zitting of als hij een rapport leest. Zelfs bij een NRGD gecertificeerde deskundige kan het zijn dat je op zitting zo’n specifieke vraag stelt dat je toch niet de goede deskundige voor je hebt. Maar die registratie geeft wel een waarborg voor basiskwaliteit die heel prettig is. Naast het NRGD zijn er nog andere registers waarin je als rechter kunt kijken. Maar daarin is het forensische deel niet opgenomen. Dat is een nadeel. Ik wil graag een deskundige die begrijpt wat het betekent om te rapporteren in een strafzaak. Je moet oppassen met zeggen dat een niet-geregistreerd persoon geen deskundige kan zijn. Als je de keuze hebt, is het beter te kiezen voor iemand die als deskundige geregistreerd is.

Maar een deskundige moet ook zorgen dat hij of zij het goed doet. Geregistreerd of niet: als mensen slechte ervaringen met je hebben, kan het zijn dat je niet meer gevraagd wordt. Uiteindelijk geldt toch dat je zo goed bent als je laatste product. Registratie is geen garantie dat je gevraagd wordt. Je zult als deskundige een naam moeten opbouwen. En daarbij komt dat je het leuk moet vinden om als forensisch deskundige op te treden. Je moet het niet alleen om het geld doen. Deskundigen kunnen ook kiezen voor een andere baan, waar ze vaak meer kunnen verdienen.'

Op zitting

'De meeste deskundigen komen bijna nooit op zitting. Deskundigen van het NFI komen zelden, al zouden ze dat liever meer zien. Als rechter heb je twee mogelijkheden: je stelt aanvullende vragen, of je laat ze op zitting komen. Eventueel allebei. Maar meestal denken de rechters voldoende te hebben aan het rapport dat zo’n deskundige heeft geschreven. Er zijn rechtsstelsels waar alles op zitting moet gebeuren, zoals in Duitsland. Dat lijkt me erg ingewikkeld. In zijn algemeenheid denk ik dat we wel vaker een deskundige op zitting zouden moeten vragen. Omdat het soms toch wel wat complexer kan zijn dan op het eerste gezicht lijkt. Dat heb ik geleerd door die trainingen bij het NFI. Zeker bij complexe zaken ben ik steeds meer geneigd te denken dat het goed is de forensisch deskundige op zitting uit te nodigen. Ook al heb je maar een aantal vragen. Dan nog. Het kan net even anders worden door de beantwoording.

Ik heb ook wel eens gedacht dat ik snapte hoe het zat. Maar dan komen er nog wat vragen van andere deskundigen en dan denk je: 'Oh, die dimensie had ik nog helemaal niet gezien'. Als je je dat realiseert ga je denken dat we misschien toch wat vaker een deskundige op zitting moeten uitnodigen. Alleen is dan wel de uitdaging wat de goede vragen zijn. 'Weet je wat je moet vragen?' Daar kan een forensisch medewerker bij helpen. Zij kunnen meehelpen te bedenken welke vragen we stellen. Iemand uitnodigen is een, maar de goede vragen stellen is twee. Ik ken deskundigen die werden uitgenodigd ter zitting en die zeiden: 'Ik kreeg totaal andere vragen dan ik verwacht had. Ik had helemaal niet gedacht dat ze dat soort dingen wilden weten, sterker nog: dingen waarvan ik dacht: daar kun je nog wel wat over vragen, die werden niet gesteld. Daarom vraag ik aan het einde van de zitting altijd: 'Zijn er nog vragen waarvan u verwacht had dat ze gesteld zouden worden?'

Een deskundigenregister voor civiele zaken

'Ook bij civiel hebben ze de juiste deskundigen nodig. Op dit moment is het in strafzaken nog wel makkelijker dan in civiele zaken. Je hebt een deskundigenindex, maar dat is zo'n makkelijk register om in te komen dat dat niet zoveel zegt. Het is meer een soort kaartenbak. Als ik mijn collega's vraag of ze er gebruik van maken, blijkt de index niet leidend te zijn. Ik heb de indruk dat rechters ook nog veel bij elkaar kijken, of online zoeken wie er over een bepaald onderwerp heeft gepubliceerd. Ze hebben niet die mooie handreiking die wij bij strafrecht hebben dankzij het NRGD. Ik denk dat het dus heel goed is als het NRGD zich verbreed. Een goed register met mensen waarbij je er in beginsel van uit kunt gaan dat je de deskundige op zitting kunt inzetten. Ik denk dat een dergelijk register bij civiel goed kan helpen. Ja, er zijn natuurlijk gebieden binnen civiel waar deskundigheid geen rol speelt. Maar bijvoorbeeld bij letselschade komt het natuurlijk best vaak voor dat er een deskundige nodig is.

Het maakt de rol van de civiele rechter niet anders. Die moet nog steeds dezelfde dingen doen. Maar hij of zij krijgt wel andere personen in beeld. En je krijgt meer diversiteit als je niet steeds dezelfde deskundigen vraagt. Gewoon eens een ander, die anders kijkt, dat is verfrissend en goed. Je wil niet terecht komen in een soort verkokering. En als je meer deskundigen beschikbaar hebt, kan dat ertoe leiden dat je doorlooptijden naar beneden gaan.'

Deskundigen uit het veld

'Het is goed dat bij toetsing van deskundigen mensen uit het veld betrokken worden. En ik vind het ook goed dat het NRGD verder kijkt naar uitbreiding naar civiel en naar ad hoc deskundigheid. Dat het, met andere woorden, steeds verder gaat. Ik zit nu ook in een werkgroep over ad hoc deskundigheid. Mensen die gelden als experts op dun gezaaide kennisgebieden. Daarvan heb je misschien een keer in zoveel jaar iemand nodig. De vraag is: hoe komen we aan die deskundigheid? En hoe voldoen de experts aan de criteria? Want hoeveel eisen moet je stellen aan een ad hoc deskundige voor hij wordt opgenomen in het NRGD? Moet iemand wel het hele juridische traject kennen als hij maar eenmaal per tien jaar wordt gevraagd? Haken mensen dan juist niet af? Lastig aan ad hoc is ook dat je het hebt over mensen zonder voor ogen te hebben wie het zijn. Elke ad hoc deskundige is er één en samen vertegenwoordigen ze geen omlijnd veld. Je hebt dus geen gesprekspartner. Maar dat betekent ook dat je moet zorgen dat het werken als ad hoc deskundige aantrekkelijk wordt gemaakt. In elk geval door niet teveel drempels op te werpen waardoor ze afhaken. Maak het dus niet te ingewikkeld.

Voor het NRGD is van belang dat je blijft nadenken over de eisen die je stelt aan deskundigen. En dat het enige flexibiliteit behoudt, niet te star wordt in de regels die je bedenkt voor jezelf en de mensen die je wil registeren, zodat ze niet afhaken. En kritisch blijven op jezelf. De normen van nu zijn anders dan tien jaar geleden en kunnen over vijf jaar weer anders zijn. Dus: blijven kijken wat er gebeurt, contact houden met de ketenpartners en met de deskundigen. Wat hebben zij nodig? Het levert een risico op, om op dezelfde manier te blijven werken als je eenmaal iets hebt bedacht, hoe begrijpelijk ook. Maar uiteindelijk geldt dat ik als rechter gewoon de goede deskundige wil hebben.'