Interview voorzitter College Eric Bakker en directeur Michel Smithuis

‘Het NRGD doet veel meer dan het registeren van deskundigen. Van buitenaf zie je niet zo goed wat er allemaal gebeurt. Je ziet dat er mensen in een register zitten, maar hoe we kwaliteit helpen verbeteren, dat weet je meestal niet. Dat is de afgelopen jaren gelukkig wat meer zichtbaar geworden’. Eric Bakker is voorzitter van het College van het NRGD. Samen met NRGD-directeur Michel Smithuis geeft hij leiding aan het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen. In dit interview reageren zij op uitspraken van collega’s uit het veld van forensische wetenschap en strafrecht.

We bestaan natuurlijk nog niet zolang. ‘Men merkt gaandeweg dat we een neutrale partij zijn en veel kennis in huis hebben. Dat we meedenken. Daar hebben we ook goodwill mee opgebouwd’.

Een stelling: het NRGD is er omdat er een kloof bestaat tussen een deskundige en de juristen.

Michel Smithuis: ‘Die kloof kan inhouden dat een advocaat, een rechter of een officier niet weet of een rapport kwalitatief betrouwbaar is. Als je een DNA-rapport ziet, kun je denken: ‘Hoe kan ik beoordelen dat het kwalitatief aan de maat is?’ Dat is onze kerntaak. Door deskundigen te beoordelen op hun competenties en of hun rapport begrijpelijk en compleet is. Een jurist weet heel veel, maar is geen expert in DNA of in statistiek, of hoe je data van een computer moet halen.

Komen deskundigen genoeg op zitting? Volgens sommigen gebeurt dat te weinig.

Michel Smithuis: ik denk dat de meerwaarde bij standaard rapportages gering is. Wat een rol speelt: Is het rapport helder? Snappen de procespartijen wat er staat? En wat voor zaak is het? Is het een heel ingewikkelde kwestie en hangt het op het deskundigenrapport, dan is de kans groter dat een deskundige wordt opgeroepen.

Eric Bakker: ‘Verschijnen ter zitting is ook een zaak van de partijen zelf. Als geen van beide daaraan behoefte heeft, gebeurt het meestal niet. Er kunnen allerlei redenen zijn waarom niet. Omdat ze het wel snappen, of omdat er tactische redenen zijn dat niet te doen. Maar als een van de partijen wel zijn vinger opsteekt en zegt dat ze een deskundige wil horen, dan zal dat veelal ook gebeuren.’

Advocaat-Generaal Diederik Aben vindt het een risico als een rechter ‘teveel weet’. Hij is ook bezorgd over de forensische kennis en de toepassing daarvan door de advocatuur.

Eric Bakker: ‘Dat kan gebeuren. Als een rechter geen vragen meer stelt en het geen openbare discussie wordt en je zit niet helemaal goed, dan loopt je risico’s. Als een advocaat ergens geen punt maakt, is het vaak geen punt van discussie. Het is veelal de advocaat die iets aanzwengelt. Dit deugt niet. Hier zijn in het verleden fouten gemaakt. In de opsporingsfase, of bij het aanhouden. Of bij de deskundige. Als er een TBS-advies ligt, is het in eerste instantie vaak de advocaat die dit probeert aan te vechten. Als de advocaat zich bij het tbs-advies neerlegt en het OM begint er niet over, groeit de kans dat er op zitting niet veel discussie ontstaat. In die zin ligt daar dus ook een belangrijke rol voor de verdediging.’

Advocaat Paul Acda bespeurt ook dezelfde kennisachterstand bij de advocatuur als Diederik Aben en ziet een rol voor het NRGD.

Eric Bakker: ‘Het is vooral een kwestie van scholing. Er zijn allerlei cursussen waarin advocaten zich kunnen bekwamen om beter voorbereid te zijn op de volgende strafzaak waarin dat onderwerp aan de orde is. Zelf houden we wel eens een themabijeenkomst, ter voorbereiding op een nieuw gebied of omdat we zien dat er in het veld verschillende opvattingen zijn en die willen we bespreken. Maar het NRGD heeft niet als taak noch de mogelijkheden om een echte onderwijsrol te vervullen en mensen bij te scholen.’

Michel Smithuis: ’Het helpt als een deskundige niet alleen competent is, maar zijn rapport ook helder formuleert. Partijen die dat rapport lezen en wegen moeten ook mee gaan in de ontwikkelingen qua opleiding. Dus als er meer informatie in een DNA-rapport staat met verwijzingen naar achtergrondartikelen, dan moet die gebruiker die artikelen waar relevant gaan lezen. En om die te begrijpen moet hij zich misschien meer gaan specialiseren. Dat is wel een interessante uitdaging. Vanuit het OM gaan medewerkers naar cursussen van het SSR, net als rechters. Moet een advocaat zich misschien specialiseren binnen een rechtsgebied? Kortom dwingt steeds verdere kennisuitbreiding net als in de medische wereld tot specialisatie en zo ja hoe dan?

Politieman Marco van der Gaag stelde voor meer casuïstiek te delen. Het NRGD als een kennisinstituut.

Michel Smithuis: ’We zouden zeker wel willen pleiten voor case reviews. Dus achteraf kijken hoe de forensische deskundige tot zijn conclusies is gekomen en de discussie daarover. In de wetenschap worden onderzoeksmethoden en resultaten in tijdschriften publiek gemaakt. Daarop kan iedereen reageren. In de rechtspraak zien in beginsel alleen de gebruikers de rapporten. In het vonnis staan de conclusies ervan, maar dat is vaak summier of het vonnis is niet gepubliceerd. De wetenschappelijke discussie over het rapport vindt dus maar beperkt plaats, en in kleine kring, anders dan elders in de wetenschap. Ik vind dat wel een gemis. Hoe kun je dat oplossen? Door op zitting scherp te blijven en eventueel een contra-expertise te doen. Maar ook door een case review te doen. Die reviews kunnen een lerend effect hebben.’

Eric Bakker: ‘We zouden meer mogelijkheden moeten hebben om onderzoek te doen. Als je ziet dat in een grote strafzaak veel gedoe is over deskundigheid, dan zou het interessant zijn dat uit te diepen. Maar dan moeten we wel kunnen beschikken over alle rapporten van de deskundigen. Dat is moeilijk, want dat heeft te maken met privacy. Mensen zijn huiverig informatie te verstrekken. Bij rechtspsychologen was een aantal afnemers laatst niet zo gelukkig. Diederik Aben zegt daar iets over: dat de rechtspsychologen de neiging hebben zich buiten hun terrein te begeven en het bewijs te gaan waarderen. Dat sluit aan bij de kritiek die we van rechters hoorden. Ze vroegen te kijken naar de betrouwbaarheid van een aangifte. Dan vraagt de rechter misschien de verklaring nog eens kritisch door te lezen. Maar een rechtspsycholoog kijkt verder en zegt wat was de context van het verhoor’. Die gaat kijken hoe alles rond dat verhoor is verlopen. Dus die ziet bijvoorbeeld dat er tien uur lang is verhoord bijna zonder pauze. Er worden mogelijk suggestieve vragen gesteld. Overigens hoort hij dit te ook doen vanuit zijn rol als deskundige. We gaan daar als NRGD dieper induiken. Om te zien of bij dit relatief nieuwe gebied de verwachting die men heeft van elkaar wel klopt.’

Diederik Aben ziet ook een verbetering sinds zaken uit de jaren 90.

Michel Smithuis: ’De herzieningszaken die nu in de media zijn, stammen deels uit de jaren 90. Sindsdien is er veel veranderd. Men is zich meer bewust van kwaliteit. Kwaliteit betekent dat verifieerbaar is wat je hebt gedaan en hebt geconcludeerd. Er zijn meer protocollen. Verhoren worden opgenomen. Ik heb geleerd dat kwaliteit een kwestie is van ramen en deuren openzetten. Van transparantie. Laat een andere deskundige regelmatig meekijken. Rapporteer alle relevante aspecten. Daar gaat het over. Zet de boel open en laat zien hoe dingen gegaan zijn. Daar leer je van’

Waarom is het register niet gevuld met meer gebieden?

Elk gebied is anders en vereist dat we ons erin verdiepen. Zo zijn de competenties van bijvoorbeeld een DNA-deskundige heel anders dan van een patholoog. Vervolgens moeten we deskundigen per gebied met elkaar tot een consensus laten komen en dat is vaak nog niet zo eenvoudig. Dat geldt binnen een gebied, maar ook zeker als er raakvlakken spelen met aanpalende gebieden zoals radiologie en pathologie. Men heeft hier vaak verschillende gedachten bij. Soms is iets historisch zo ontstaan. En dan hebben mogelijk ook gebruikers als advocatuur, OM of ZM hier nog een weer ander belang bij. Het kost dus tijd om draagvlak te creëren. Ten slotte moeten we geschikte toetsers vinden. Geschikt wil zeggen competent en objectief. Vaak moeten we daarvoor naar het buitenland omdat er in Nederland voor sommige deskundigheidsgebieden maar enkele deskundigen zijn die elkaar nog eens kennen ook, of ze zijn allemaal werkzaam bij één instituut zoals bijvoorbeeld het NFI. Dat betekent wel weer dat rapporten in het Engels moeten worden vertaald. Elk nieuw gebied kost daardoor al gauw ruim een jaar soms meer.

II.

Een ander onderwerp: Internationale samenwerking. Ook dat is een thema voor het NRGD.

Eric Bakker: ‘We laten vanaf het begin in 2010 al buitenlandse deskundigen toe in het Nederlandse register. Soms melden mensen zich aan. In andere gevallen proberen we ze binnen te halen. We hebben veel buitenlandse deskundigen onder de toetsers en betrekken ze ook bij de ontwikkeling van een bepaald gebied. Als we een nieuw deskundigheidsgebied ontwikkelen gaan we op zoek naar deskundigen. Dan kijken we in binnen-en buitenland. Als je die in het buitenland vindt en zij zijn bereid mee te helpen het gebied te ontwikkelen, zijn dat natuurlijk ook de potentiële toetsers. We proberen niet een soort lokaal Nederlands gebruik vast te leggen, maar competenties die ook internationaal erkend worden als deskundigheid die je op een bepaald gebied nodig hebt. Voor onze contra-expertise is het ook van groot belang dat we buitenlandse deskundigheid hebben, omdat heel veel deskundigheid juist bij het NFI geconcentreerd is. Dat is op zich begrijpelijk gezien de beperkte omvang van ons land, maar het verkleint de mogelijkheden voor contra-expertise. Als er aanleiding is daar een keer iemand tegenover te stellen, dan zit er in het register aan Nederlandse deskundigen bijna niks want ze zijn er niet. Men zal zich echter alleen aanmelden als daar ook vraag naar is. Daarom heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid specifieke gelden beschikbaar gesteld. Helaas is gebleken dat dat nog niet helemaal werkt zoals verwacht.’

DNA-Expert Ate Kloosterman bepleit samenwerking met de landelijke deskundigheidsmakelaar van de politie. Hoe kijken jullie daar tegenaan?

Michel Smithuis: ‘Ik denk dat onze rollen elkaar aanvullen. Volgens de wet moeten wij een welomlijnd deskundigheidsgebied definiëren. Zoals de Engelsen zeggen, moet er een bepaalde body of knowledge zijn. Dat houdt in dat er voldoende beroepsbeoefenaren zijn in een (deel)gebied. Dat er bijvoorbeeld een hoogleraar is. Dat er vaktijdschriften zijn. Dan ontstaat consensus en wetenschappelijk debat. Dat kun je normeren. Alles wat daar omheen zit, is een stuk lastiger. Vaak betreft het heel specialistische kennis of ervaring. Denk aan de knopendeskundige of iemand die verstand heeft van pollen of shaken baby. Dat hoeft niet minder te zijn maar is niet goed te normeren en te beoordelen door zijn specialistische aard. Meestal betreft het bij het NRGD dus meer reguliere vraagstellingen. Anders noemen we dat een Ad Hoc deskundigheid. We hebben daarvoor bijvoorbeeld een vragenlijst opgesteld waarmee we indirecte instrumenten aanbieden om te beoordelen of iemand geschikt is om als gerechtelijk deskundige op te treden in een zaak.’

Eric Bakker: ‘De landelijke deskundigheidsmakelaar probeert ook de mensen die ze in hun bestand hebben goed te screenen. Wij kijken naar een VOG, zij kijken nog wat dieper qua integriteit, juist omdat iemand verder nog niet zo bekend is. Ze willen zeker weten dat ze geen risico lopen. We hebben bestuurlijk overleg waarin we ervaringen uitwisselen en kijken waar we elkaar kunnen helpen. Ik denk dat het communicerende vaten zijn, met het Ad Hoc beleid als bruggetje. Waar wij langzaam aan het eind komen van ons pakket sluit dat aan bij de manier waarop de landelijke deskundigheidsmakelaar een deskundige zoekt. Ad Hoc is een manier om iets te kunnen zeggen over de mogelijke deskundigheid. Zij hebben hun eigen instrumenten. Daarin gaan we in elkaar over.

En andere vorm van internationalisering heeft te maken met Europese samenwerking en ISO-normering. Het NRGD is op beide terreinen actief. De politie opperde, sommige expertisegebieden Europees te beleggen, zoals het kraken van telefoons. Hoe kijken jullie daar tegenaan?

Eric Bakker: ‘Daar hebben we zeker over gesproken, om dergelijk onderzoek in Europees verband op te pakken. Elk land heeft alles in huis, omdat dat nationaal gevraagd wordt, makkelijk is qua taal en bekostiging. Maar er zijn wel onderwerpen die er bovenuit steken. Je zou, zeker bij capaciteitsproblemen of bij expertises die heel weinig gevraagd worden, winst kunnen halen door zaken meer Europees te beleggen. Dat komt ook de kwaliteit ten goede omdat op sommige (deel)gebieden wel erg weinig deskundigen actief zijn. We zouden kunnen beginnen met een inventarisatie te maken van wie er in Europa bezig is met kwaliteitsborging, zoals de Sachverständiger in Duitsland en Belgische deskundigen. Om die gewoon eens bij elkaar te brengen en te vertellen wat iedereen doet. Op de website informatie uitwisselen. Heel simpel dus, om van daaruit een overlegstructuur te starten en wellicht met Europese steun te komen tot een West-Europees register.’

Hoe zou dat uitpakken voor het NRGD?

Michel Smithuis: ‘Als ik het vergelijk met de medische wereld waar ik vandaan kom: daar zie je verschillende niveaus. Een streekziekenhuis doet alleen dingen die het vaak doet zoals knieoperaties of staaroperaties. Meer specialistische behandelingen doe je in een academisch ziekenhuis. En die werken ook weer samen, als het nog specialistischer wordt. Dat speelt ook bij forensische deskundigheid en internationalisering. Of je iets Europees wil doen, heeft te maken met hoe diepgaand de vereiste kennis is. Hoeveel zaken doe je per jaar? En daarbij komt het kostenaspect. Als je een apparaat in stand houdt dat een miljoen kost en het staat een keer per maand iets te doen, dan kun je beter samenwerken. Het heeft dus te maken met kennis, kritische massa en financiën. Wij hebben voorgesteld dat transparant te maken, door de instelling van een Europese Forensisc Science Advisory Committee. Maak op Europees niveau een adviescommissie die onderzoek doet naar wat er in Europa op een bepaald gebied aan kennis beschikbaar is. Wie doet wat? Om hoeveel zaken gaat het? Maak dat zichtbaar en dan rollen dit soort dingen er vanzelf uit.’

‘We werken in EU-verband samen met 27 lidstaten. Dan is het raar dat we dat nog niet doen, al snap ik ook wel dat landen juridisch, organisatorisch en qua taal erg verschillen. En bij gerechtelijke deskundigheid zit heel veel nationale gerichtheid automatisch ingebakken. De wetenschap kan daar overheen stappen, want die houdt zich niet aan juridische- of taalgrenzen en is universeel van aard. Die twee werelden zou je bij elkaar kunnen brengen via zo’n Forensic Science Advisory Committee. Brussel kan zeggen dat ze daar belang aan hechten. Het werk hoeft niet per se bij ons terecht te komen. Maar je moet wel een onafhankelijke committee hebben die dat soort vragen netjes inventariseert.’

Hebben jullie dit idee al besproken met het ministerie van Justitie en Veiligheid?

Eric Bakker: ‘We hebben het er wel eens over gehad. Toen ik begon als collegevoorzitter heb ik gezegd dat ik een soort landkaart wilde om te zien wat er nu is. Daarmee kun je op een gegeven moment draadjes trekken en zeggen: Laten we eens in West-Europa beginnen, want daar zitten een paar gelijksoortige partijen. Dan kunnen we van daar uit de Benelux verkennen, Duitsland en Denemarken erbij. Europese samenwerking is de laatste jaren een lastig begrip. Dat is jammer omdat juist hier veel winst valt te behalen’

Michel Smithuis: ‘Het sluit mooi aan bij de landelijke sourcing discussie of te wel wie kan welk onderzoek het beste doen. Ik zou zeggen: ‘kijk eens wat voor mogelijkheden er zijn en kijk vervolgens of dat tot een besparing of een verbetering kan leiden.’ Het gesprek wordt nu vooral ingegeven door financiële motieven. Je kunt het ook inhoudelijk voeren. Waar kun je kennis bundelen? Dat je bijvoorbeeld ziet dat Nederland heel goed is in telefoons hacken. Dan kun je zeggen dat je daarin gaat investeren. Een apart lab gaat neerzetten met 100 man. En dan trekken we zes landen aan die hun hacks daar laten doen en zetten we mensen neer uit de deelnemende landen. Dan maak je er een soort Europese instantie van. Niet meer het NFI, maar het EUFI, zal ik maar zeggen, met Duitsers, Fransen en Zweden. Net zoals bij het Europees Patentbureau of de EMA voor geneesmiddelen.’

Op nationaal niveau werkt de politie al met remote forensics

Michel Smithuis: ‘Het is zo logisch dat met elkaar te willen doen, om meer multidisciplinair te werken. Ik denk dat je door de digitale mogelijkheden steeds meer plaats- en locatie-onafhankelijk kunt werken. Nederland telt maar een paar pathologen. Als je die op een plaats delict wil hebben in Groningen kun je hem daarheen rijden of vragen mee te kijken via een camera en te adviseren. Ik denk dat daar zeker winst te behalen valt. Of een radioloog maaktt een scan en laat een patholoog en forensisch arts meekijken. De officier van justitie luistert mee in dat gesprek en beslist ten slotte hoe verder te gaan. Dan krijg je meteen opsporingsinformatie en ontstaat samenwerking die nu gefragmenteerd plaatsvindt.’

Is het NRGD pleitbezorger van dit soort samenwerking?

Michel Smithuis: ‘We zijn geen opleiders, en evenmin procesregisseur. Maar we kunnen wel suggesties doen. Het is lastig dat als een competentie te koppelen aan deskundigheid. Blijkt uit iemands rapport dat hij in staat is multidisciplinair samen te werken? Als hij dat niet is zou je daar een opmerking over kunnen maken. Dat iemand solitair bezig is.’

Eric Bakker: ‘De ontwikkeling is er wel om multidisciplinair te werken. Maar we kunnen dat moeilijk gaan opleggen. We kunnen wel instrumenteel zijn om dat soort operationele aspecten vanuit de wetenschappelijke belangen en kwaliteit op tafel te leggen. En misschien suggesties doen omdat wij beide werelden zien. Omdat wij tussen de gebruikers en de deskundigen in zitten kunnen wij van nature ook snel die kloof of die schuurvlakken zien en als oliemannetje functioneren.

Veel gesprekpartners nodigen jullie uit die rol in te nemen.

Michel Smithuis : ‘Een rol als regisseur voert te ver. Als partijen vragen mee te denken of te adviseren gaan we daar op in. Of we komen spontaan op de lijn. Dat wordt ook steeds meer geaccepteerd.’

III.

Kerntaak van het NRGD ligt bij het formuleren en toepassen van forensische kwaliteitsnormen. De behoefte aan snel resultaat van opsporingsinstanties leidt tot een discussie over een ‘getrapt systeem’, met verschil tussen opsporingsnormen en gerechtelijk forensisch bewijs. Hoe zien jullie dat?

Michel Smithuis: ‘Ik zie dat als een kunstmatige tegenstelling. Er is in mijn ogen geen verschil in kwaliteit tussen opsporing en bewijsmateriaal. Je moet de kwaliteit hebben die hoort bij het werk dat je doet. Als je bijvoorbeeld in de medische wereld een arteriële injectie zet, moet je wel weten hoe je dat moet doen. Dat is wat anders dan een hart transplanteren. Daarvoor heb je andere competenties nodig, een andere opleiding en andere kwaliteitseisen. Beide moeten voldoen aan hun eigen criteria. Dat geldt ook voor opsporing. Als iemand data van een telefoon of PC haalt en dat niet netjes doet, of niet zegt hoe hij de gegevens heeft gelogd en bewaard, dan kan het bewijs ploffen, ook al is het een simpel feitelijk rapport. Want dan zegt de advocaat: ‘Ik kan niet nagaan wat hier gebeurd is. Iedereen moet op zijn eigen terrein, op zijn eigen trede, doen wat hij op dat moment moet doen.’ Een andere vraag is hoe uitgebreid het onderzoek moet zijn. In de opsporing heeft men een andere vraag dan verderop in het proces.

De politie zegt dat ze sneller kunnen werken als in de onderzoeksfase de inzet van een forensisch technisch medewerker/deskundige minder eisen worden gesteld.

Michel Smithuis: ’Dat is een organisatorisch-juridische kwestie, die los staat van inhoudelijke kwaliteit. Organisatorische, juridische en kwaliteitseisen zijn in de huidige wetgeving teveel met elkaar verweven geraakt. Die moet je meer uit elkaar trekken, denk ik. Als de politie vindt dat ze de deskundigheid moeilijk ter plekke kunnen krijgen doordat eerst een benoeming moet plaatsvinden, begrijp ik dat ze dat een organisatorische drempel vinden. Dat is iets anders dandata van een PC halen. Dan geldt de eis dat je dat doet via een juiste werkwijze, die voldoet aan de eisen die daarvoor gelden. Of het beoordelen van een bloedspoorpatroon. Organisatie is één ding, kwaliteit is iets anders.’

Hoe de politie het ook bedoelde: ‘we hoeven niet altijd zo’n heel dik rapport in de opsporingsfase’

Michel Smithuis: ‘Maar kwaliteit leidt niet automatisch tot een dik rapport. Als je vaststelt ‘Dit is cocaïne’, dan is daar geen dik rapport voor nodig. Maar degene die het vaststelt moet wel weten dat hij het vaststelt en dat netjes verantwoorden. Als ik iets neerleg bij een topinstituut als het NFI, krijg ik vaak geen simpel rapport, maar de vraag is dan ook vaak ingewikkelder en vraagt om meer onderzoek. Dat snap ik wel, het NFI is daar heel goed in. Dus ook hier geldt hetzelfde als bij kennis en ervaring; een rapport moet aansluiten bij de informatie die het bevat. Wereldwijd wordt daarom nu met veel inzet van het Nederlandse NFI, OM en politie gewerkt aan specifieke forensische ISO-normen.

Eric Bakker: ‘Het heeft te maken met de mate van verantwoording die je moet afleggen. En dan vooral als het rapport dient als bewijs in een proces, terwijl het betwist wordt door een partij. Die kan zeggen: In die kilo’s zal wel ergens een gram amfetamine hebben gezeten, maar voor de rest is het allemaal bakpoeder. Waardeloos, maar nu krijg ik een ontnemingsvordering van een ton omdat het zo veel waard zou zijn. Dan heb je weer een andere vraag. Dan betreft het de vraag naar de zuiverheid. De politie heeft indicatieve tests waarmee ze een snelle beoordeling doen. Bijvoorbeeld of iets al dan niet amfetamine of cocaïne is, of toch bakpoeder, zodat ze kunnen stoppen. En als daar een strafzaak van komt moet dat wel officieel vastgesteld worden. En dan komt er van het NFI zo’n rapport. Wat bij cocaïne trouwens niet zo heel dik is. Het is meer een bijsluiter van hoe ze het onderzoek gedaan hebben. Van wie ze een monster hebben gekregen. Om later te traceren wat ze hebben onderzocht en of dat bij die verdachte is gevonden. Ter verantwoording dus.’

Michel Smithuis: ‘In de opsporing is snelheid van groot belang. Men vraagt om een indicatie. Omgekeerd leeft bij het NFI de zorg dat er bijvoorbeeld onvoldoende materiaal over is na eerder onderzoek. Bijvoorbeeld DNA materiaal of het wel/niet verrichten van een sectie. En dat is de zorg van het NFI. Wat moet je onder welke omstandigheden doen, zonder daar later spijt van te krijgen? En dat maakt de discussie zo lastig. Daar moeten we partijen bij elkaar brengen. Onder welke omstandigheden kun je dat dan zo doen? Dat vereist deskundigheid en samenwerking van de mensen die het uitvoeren. Als je die deskundigheid en samenwerking hebt, kun je ook zeggen waar je moet stoppen.

Eric Bakker: ‘Het is een combinatie van een werkwijze en van persoonlijke competenties. Die twee samen maken volgens mij dat je kunt zeggen: Onderzoek het DNA vast op de plaats delict. Maar dan moet je aan de randvoorwaarden werken. Dan ontstaat vertrouwen. Dat moeten we volgens mij meer doen. De politie heeft daar proeftuinen voor. Maak het concreet. Het tweede aspect is opleiding. Met goed opgeleide medewerkers ontstaat vanzelf meer onderling vertrouwen.’

IV.

Deze feestbundel verschijnt naar aanleiding van tien jaar NRGD. Als we tien jaar vooruitkijken, waar staat het NRGD dan volgens jullie?

Michel Smithuis: ‘We vinden dat we naar één kwaliteitssysteem voor de gehele rechtspraak moeten. Dat vind ik echt een belangrijk doel. Verticaal wil dat zeggen van de politieagent tot de hoogleraar in digitale forensische wetenschap. Horizontaal wil zeggen niet alleen in het strafrecht, maar ook in het bestuurs- en civiel recht. ’

Eric Bakker: ‘Dat is de eerste stap. Dat moet sowieso gebeuren. De volgende stap zou kunnen zijn aanpalende gebieden onder brengen, die ook gekoppeld zijn aan de rechtspraak. Denk aan tolken of mediators. Gebieden die in ruime zin verbonden zijn aan de rechtspraak. Ik zou ook wel een aanzet willen zien op internationaal vlak. Toewerken naar een West-Europees register, of ten minste een overleg van soortgelijke organisaties, om elkaar op de hoogte te houden en te werken aan internationale uitwisseling van deskundigen. En dat we binnen West-Europa nog eens goed kijken naar de specialismes van de grote labs, om daar efficiënter mee om te gaan. Dat soort ontwikkelingen moet er de komende tien jaar toch wel komen.’

‘Op inhoudelijk vlak zijn digitale technieken en activity- of te wel scenario-denken belangrijke ontwikkelingen. Dat kwam recent nog naar voren in een enquête onder honderd deskundigen. Dat zijn wel de ontwikkelingen waarop wij focussen. We hebben Digitaal Forensisch Onderzoek (DFO) met zes categorieën in het register. We houden de ontwikkelingen in de gaten. We zijn bezig met de ontwikkeling van forensische accountancy. Met multidisciplinair kijken naar bepaalde gebieden, zoals radiologie, pathologie en forensisch artsen. Dan doorbreek je ook weer die schotten. Wetenschappers breken daar wel doorheen, maar deskundigheid is vaak in organisaties belegd. En dat kun je helpen doorbreken met een normenkader.’

De politie noemde deep fakes en framing van mensen als nieuwe ontwikkelingen

Eric Bakker: ‘Dat is dus onder andere de ontwikkeling bij DFO die we volgen. Misschien wordt dat de 7e module die we kunnen toevoegen. Dat maakt ook dat we ons moeten uitlaten over de afbakening van vakken. Als er discussie ontstaat omdat iemand zegt dat een ander zich op zijn terrein begeeft, kunnen we dat door de afbakening van de gebieden in het register verduidelijken. Daar kunnen wij een functie hebben, mensen aanspreken die van oudsher in hun eigen vakgebied zitten en voorstellen dat ze contact leggen met deskundigen van aanpalende gebieden, met behoud van ieders positie.’

Daarnaast heeft het NRGD ook meer bevoegdheden nodig voor het doen van onderzoek waar kwaliteit ter discussie staat of denk aan een case review. De forensische opsporing groeit enorm, met dubbele cijfers. Daarin moeten we ook mee kunnen.’

Michel Smithuis: ‘Naast case reviews zouden we ook adviesrapporten kunnen schrijven. Zoals een rapport over de staat van DFO in Nederland. Om hoeveel zaken gaat het? Wat zijn de ontwikkelingen?’

Eric Bakker: ‘Toen ik aantrad zei ik: ik zou wel een jaarlijkse kroniek van de forensische expertise willen. Een overzicht van de grote lijn en actuele ontwikkelingen, met wat er per deskundigheidsgebied is gebeurd in een jaar. Over proefschriften die zijn geschreven, congressen, nieuwe wetgeving, rechtszaken, benoemingen en dergelijke. Een jaarlijkse update wat er in grote trekken is gebeurd.

Michel Smithuis: ‘Dat hoort bij onze rol als register. Het betekent dat de medewerkers weten wat er in het veld speelt. Dat bijhouden en dat aan het eind van het jaar bundelen. Elk bedrijf doet aan marktresearch. Dat mag ook gelden voor ons: weten wat er speelt, zodat we daarop kunnen anticiperen.

Eric Bakker: Er is wel een ander aspect aan verbonden: wat wil je extern met zo’n overzicht Ga je het publiceren, naar buiten brengen als het op bepaalde deskundigheidsgebieden niet zo lekker gaat? Daar zit bij ons een zekere schroom. Als we beginnen neutraal de ontwikkelingen te schetsen is dat een opmaat. Het zou mooi zijn als we volgend jaar zo’n Kroniek per gebied hebben. Dat geeft ons meer body en helpt het vakgebied verder. Het snijdt aan meerdere kanten. Forensische deskundigheid wordt daarmee zichtbaarder. En dat geldt ook voor ons aandeel.