Start en ontwikkeling NRGD

De Schiedammer Parkmoord

In 2003 toonde Peter van Koppen aan dat de verkeerde verdachte in de Schiedammer Parkmoord was veroordeeld. Deze justitiële dwaling leidde tot een uitgebreid onderzoek door advocaat- generaal Posthumus. Posthumus bracht in 2005 zijn rapport uit. Dat bevatte een groot aantal aanbevelingen gericht op de hele strafrechtelijke eten, met als doel dergelijke fouten n de toekomst te (helpen) voorkomen. Zo werd onder andere de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) ingesteld1. Het rapport deed overigens geen directe aanbeveling voor een wettelijke borging van de kwaliteit van de forensische expertise. Maar mede naar aanleiding van Het NRGD tussen 2010 en 2020 andere zaken waarbij de deskundigen rapportage een grote rol speelde, zoals in de zaak Lucia de B., werd in 2007 een wetsvoorstel Deskundige in strafzaken ingediend, dat uiteindelijk in 2009 werd aangenomen. Hiermee was het NRGD een feit.  

Kenmerken Forensische expertise

Om de kwaliteitsborging in het forensisch veld te kunnen begrijpen, is van belang een aantal aspecten te benoemen die het forensisch veld kenmerken. In deze bijdrage wordt achtereenvolgens gekeken naar de ‘markt’, innovatie, cultuur, kenniskloof, kwaliteitsborging en toezicht.

De ‘Markt’

De vraag naar forensische kennis neemt nog steeds toe. Dit wordt deels veroorzaakt doordat er ‘meer’ kan. Men haalt meer data van steeds kleinere sporen. Zo worden DNA-technieken steeds gevoeliger. Het digitale forensische onderzoek (DFO) groeit eveneens stormachtig. Zo heeft de politie de laatste jaren honderden digitaal forensisch onderzoekers aangenomen. Daarnaast is er steeds meer behoefte aan activity rapportages ofwel: wat zeggen de forensische data over de wijze waarop het spoor ergens terecht is gekomen en daarmee over het gedrag van een verdachte?

De forensische ‘markt’ is nog sterk gefragmenteerd langs nationale grenzen. Dat is een logisch gevolg van het feit dat de overheid verantwoordelijk is voor opsporing en vervolging van misdrijven. Forensische laboratoria zijn meestal ontstaan als onderdeel van de overheid en vaak ondergebracht bij de politie, in Nederland bij het Nederlands Forensisch Instituut (verder NFI). Voor gedragsdeskundig onderzoek is dat het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (verder NIFP) dat deel uitmaakt van de Dienst Justitiële inrichtingen. Naar aanleiding van een onderzoek naar de ‘markt’ door Winsemius (2013) heeft de toenmalig minister aangegeven dat in ieder geval strafrechtelijk technisch forensisch onderzoek het ‘prerogatief’ van de overheid is. Deels komt dit ook door de vertrouwelijkheid van de data als ook door verschillen in juridische systemen tussen landen en taalbarrières.

De primaire vraag komt voornamelijk uit de overheid en gaat nog steeds richting forensische overheidsinstituten. Een uitzondering (behalve in Nederland) is pathologie, dat wegens haar medische achtergrond veelal aan ziekenhuizen is verbonden. Door de voortschrijdende specialisatie wordt het overigens wel steeds lastiger om ‘alles’ in huis te blijven doen, althans als men dat op een wetenschappelijk hoog niveau wil blijven doen en tegen acceptabele kosten. De vraag vanuit de advocatuur heeft over het algemeen en zeker in Nederland, een beperkte omvang doordat de verdachte meestal zelf een tegenon-derzoek moet betalen.

Alleen in Engeland is het nationale instituut gesloten in de hoop dat de markt het zou overnemen. Door de toenemende vraag naar forensisch technisch onderzoek en gelijkblijvende budgetten is de vraag richting private aanbieders tot op heden sterk prijsgedreven. In Engeland heeft dit geleid tot een race to the bottom wat de prijs betreft. Dit heeft zelfs geleid tot het faillis-sement van enkele aanbieders en resulteerde in een beperkt aantal aanbieders en dus beperktere keuze. Ook is dit niet bevorderlijk om in kwali-teit te investeren.

Ook in Nederland is er slechts een handvol private aanbieders die op verzoek van de advocatuur, openbaar ministerie (OM) of rechtbank (Rb) een second opinion verrichten. Het aan-tal medewerkers is daarvan een veelzeggende afspiegeling. De politie heeft circa 3000 forensisch onderzoekers (verder FO). Het NFI – onderdeel van het ministerie van Justitie en Veiligheid - telt ongeveer 600 medewerkers, waarvan een 100-tal tekenbevoegden. Het particuliere The Maastricht Forensic Institute (verder TMFI2) stelt daar slechts circa 20-30 medewerkers tegenover. Kijken we naar het aantal deskundigen in het register dan zien we dat het NFI op de gebieden waarop zij actief is ongeveer 45 deskundigen geregistreerd heeft. Het aantal niet NFI-deskundigen in het Register op dezelfde gebieden is echter op twee handen te tellen, namelijk 8. Op de gebieden 2 TMFI is tegenwoordig onderdeel van Eurofins 9 verdovende middelen, wapens en pathologie kent het NRGD register zelfs géén enkele Nederlandse deskundigen buiten die van het NFI. Het NRGD probeert daarom ook buitenlandse deskundigen te interesseren voor een Nederlandse registratie wat geleid heeft tot een tiental registraties.

De hierboven vermelde Commmissie Winsemius3, ingesteld in 2013 om de toekomst van het forensisch onderzoek te onderzoeken, was weliswaar van mening dat forensisch onderzoek het prerogatief van de overheid was en dat het NFI ‘kan bouwen op een sterke internationale reputatie’, maar had ook oog voor de consequenties van het ‘Nederlands’ model en beval aan om financiering beschikbaar te stellen mede met als doel private aanbieders te laten bijdragen om ‘in te springen op piekmomenten, specialistisch werk te verrichten, specialistische deskundigheid te ontwikkelen en het NFI ‘scherp’ te houden in termen van efficiëntie. Bovendien moet het mogelijk zijn voor belanghebbenden tegenonderzoek te kunnen verrichten’. Het door het ministerie ter beschikking gestelde budget heeft vooralsnog alleen voor DNA deskundigheid enig effect gehad (zie verder onder contra-deskundigen) waar het bovenvermelde doelen betreft.

Conclusie: de ‘markt’ voor forensische kennis wordt sterk bepaald door de overheid en is nationaal georiënteerd. De vraag richting private aanbieders is beperkt en sterk gebaseerd op prijs. Het aantal private contra-deskundigen is nog steeds beperkt.

Innovatie

Kwaliteit houdt ook in dat geïnvesteerd wordt in nieuwe en betere forensische technieken en kennis. Nieuwe technische toepassingen vinden weliswaar hun weg naar het forensisch veld (trickle down), maar specifieke forensische onderzoeksbudgetten zijn beperkt en grotendeels afkomstig van de nationale overheid dan wel de EU. De beschikbare budgetten zijn over het algemeen sterk gericht op snelle toepasbaarheid en richten zich op bepaalde gebieden zoals Cybercrime of snelle beschikbaarheid van data op de plaats delict in het kader van de opsporing (bijvoorbeeld rapid DNA). De minister van Justitie en Veiligheid heeft in 2018 zijn visie op het forensisch onderzoek gepubliceerd. De visie pleit voor meer afstemming doordat de verschillende innovatie-budgetten bij NFI, politie, OM en departement over en weer inzichtelijk gemaakt worden en de besteding op elkaar wordt afgestemd.

Een andere ontwikkeling is dat in verschillende gebieden zoals Digitaal Forensisch Onderzoek (DFO) en DNA toenemend gebruik wordt gemaakt van algoritmen. Validatie en transparantie daarvan zijn net als in de hele maatschappij onderwerp van discussie.

Conclusie: onderzoeksbudgetten zijn beperkt en vooral gericht op (snelle) toepassing

Cultuur

Zoals vermeld is door het verschil in juridische systemen, sterke overheidssturing en het sterk vertrouwelijk karakter van onderzoeksdata de forensische cultuur sterk nationaal en naar binnen gericht. Tussen landen (specifiek het OM, Politie) onderling bestaat enig wantrouwen om kennis en daarmee gevoelige data te delen op zaakniveau. Het EU-actieplan uit 2016 probeerde het onderlinge vertrouwen te versterken door het stimuleren van uniforme internationale kwaliteitskaders (zie verder onder Europese samenwerking). Langzamerhand is dit aan het veranderen wat blijkt uit de in ontwikkeling zijnde wereldwijde forensische ISO-normen.

Kenniskloof

De rechter, officier van justitie en advocaat is vanuit zijn juridische deskundigheid vaak niet in staat om het kennisdomein van de deskundige te overzien en de validiteit van een bepaald onderzoek of de waarschijnlijkheid van de bevindingen van een deskundige te toetsen. In het rapport naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoord zijn bijvoorbeeld een DNA-deskundige en een onderzoeker ter zitting gehoord die de twijfels die bij hen leefden over de verdachte niet zelf kenbaar hebben gemaakt. Dat kwam, zeggen zij, ‘mede doordat niet de juiste vragen werden gesteld, ook niet door de officier van justitie of de advocaat-generaal’ (Posthumus, 2005, p. 173). Hoewel de SSR diverse cursussen aanbiedt, bestaat er geen verplichting voor beginnende strafrechters om cursussen forensische expertise te volgen. Een advocaat strafrecht hoeft per jaar slechts tien punten bij- en nascholing te volgen om zich specialist te mogen noemen.

Kwaliteitsborging en toezicht

Om goed inzicht te krijgen is van belang de verschillende ontwikkelingen nationaal en internationaal te bespreken. Helaas is een grote informatiedichtheid hierdoor onvermijdelijk.

In de private markt wordt tussen bedrijven kwaliteitsverhoging vaak gestimuleerd doordat het een bedrijf een concurrentievoordeel oplevert. In een kennisdomein van professionals (bijvoorbeeld artsen) wordt kwaliteit bevorderd via beroepsverenigingen die eisen stellen in combinatie met tuchtrecht. In het forensisch veld bestaat zoals beargumenteerd geen markt en zijn er slechts mondjesmaat forensische beroepsverenigingen. Zo is er voor medisch specialisten die in het bestuursrecht en civiel recht rapporteren een vereniging met specifiek forensische eisen en een forensische toets.

Opleiding en examinering gebeurt meestal on the job en is veelal niet extern erkend door daartoe geëigende instanties. Wereldwijd zijn forensische instituten gaan samenwerken zoals in het European Network of Forensic Science Institutes (ENFSI). Hierin zijn laboratoria vertegenwoordigd van Azerbeidzjan tot Ierland en van Finland tot Malta. ENFSI brengt deskundigen bij elkaar in werkgroepen en door middel van congressen. De werkgroepen wisselen kennis uit en stellen best practice manuals (BPM’s) met betrekking tot de onderzoeksmethodiek op. Een brede ENFSI- -verplichting tot het accrediteren van de meest gebruikte onderzoeksmethoden ontbreekt. Een voorstel voor een persoonscertificeringsprocedure (CAP – website ENFSI) haalde het eveneens niet. Dit is gezien het feit dat het een koepel is van en voor heel diverse instituten ook niet verrassend.

Het NFI is zelf vanaf de jaren negentig gaan investeren in een intern kwaliteitssysteem met accreditatie gericht op de methode, als ook een deskundigenopleiding met examinering. Het NIFP onderdeel van het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft de interne opleiding met de komst van het NRGD sterk verbeterd. Het NRGD heeft de NIFP opleiding afgelopen jaar erkend als adequaat.

Rechters hebben in de jaren voorafgaand aan het NRGD geprobeerd enige transparantie aan te brengen ten aanzien van de ervaringen rond de inzet van deskundigen. Daartoe werd een deskundigenindex (DIX) ingesteld. Rechters konden bij elkaar navraag doen over een bepaalde deskundige. Niet ideaal, maar bij gebrek aan een alternatief beter dan de ‘lijstjes’ die rechters voordien gebruikten.  Als het veld moeilijk tot borgingsinstrumenten komt, hoe zit het dan met de wetgever? Wettelijke borging is tot op heden zeer beperkt.

Nederland kende voor 2010 alleen specifieke wetgeving voor forensisch psychologisch en psychiatrisch en DNA-onderzoek. Omdat men in de EU het belang inzag van borging is een EU-richtlijn (2009/905/JHA) van kracht geworden die accreditatie van DNA en dactyloscopie (vingersporen) verplicht stelt. Het is niet inzichtelijk hoe het staat met de mate van accreditatie hiervan omdat nationale accreditatiesites verschillende terminologie gebruiken, andere scopes (omschrijvingen) en soms zelfs alleen in de nationale taal zijn. Juist transparantie kan kwaliteitsverbetering ondersteunen.In Engeland is een regulator ingesteld die kwaliteitseisen opstelt. Het Britse parlement heeft een wet aangenomen in april 20214 met bevoegdheden ‘granting the Regulator the power to issue compliance notices and prevent non-compliant providers from providing evidence to court …’.

Nederland kent naast de Raad voor Accreditatie (die zich vooral richt op de gebruikte onderzoeksmethode) sinds 2010 een specifiek forensische certificeringsinstantie, het NRGD. In Europa bestaan geen vergelijkbare instanties als het NRGD die de competenties van professionals individueel toetsen. Meestal zijn het de gebruikers (rechters) die bepalen wie zij als deskundige inzetten (zie ook kenniskloof). Op het NRGD wordt later specifiek ingegaan.

Door ISO (internationale standaardiseringsorganisatie) worden door deelnemende landen in gezamenlijk overleg specifiek forensische normen voor de plaats delict analyse, interpretatie en rapportage ontwikkeld. ISO normen zijn echter alleen verplichtend als deze worden omgezet in nationale wetgeving. Dat is tot nu toe zoals vermeld alleen voor DNA en dactyloscopie (vingersporenonderzoek) gebeurd. Verder is het afwachten of de in ontwikkeling zijnde normen tot voldoende borging en transparantie zullen leiden, aangezien de opstellers voor de overgrote meerderheid alleen uit forensische instituten afkomstig zijn met de daarbij horende belangen. Gebruikers (OM, ZM en advocatuur) zijn (behalve het OM uit Nederland) niet direct betrokken. Juist voor hen is transparantie van de gebruikte onderzoeksmethode, welke data zijn verzameld en de interpretatie daarvan van groot belang om de conclusies van het forensisch onderzoek kritisch te kunnen beoordelen.

De door de Amerikaanse regering ingestelde National Commission on Forensic Science (NCFS) stelt in haar policy recommendation dat:

  • Alleen een verplichting tot accreditatie en certificering zal leiden tot kwaliteitsborging
  • Certificering van deskundigen van even groot belang is als accreditatie van de methode
  • Kwaliteitseisen moeten gelden voor alle aanbieders van forensische expertise
  • Afdoende financiering nodig is.

Onder de vorige regering is dit proces beperkt tot het opstellen van best practice manuals.

Minister Grapperhaus heeft in zijn ‘visie op forensisch onderzoek’ (november 2018) gesteld: ‘De kwaliteit en onafhankelijkheid van het forensische onderzoek moeten overeind blijven, ongeacht wie de aanbieder is’. In zijn visie streeft minister Grapperhaus ook naar meer gebruik van private partijen naast overdracht van werkzaamheden van het NFI naar de politie.

De behoefte aan inzicht in en waarborging van de kwaliteit van deskundigen doet zich niet alleen voor op het gebied van het strafrecht, maar ook op dat van het civiel recht en het bestuursrecht. Bij het indienen van de wet deskundige in stafzaken heeft de toenmalig minister van Justitie Hirsch Ballin aangegeven dat hij uitbreiden naar andere rechtsgebieden voorzag. Raadsheren van de Centrale Raad van Beroep hebben herhaaldelijk de wens geuit dat het NRGD ook de kwaliteit van medisch specialisten borgt. Het departement onderschrijft de ontwikkeling om deze medische specialisten op te nemen in het NRGD.

Buiten accreditatie van de methode en certificering van de forensisch onderzoeker spelen bredere ontwikkelingen die om een vorm van toezicht vragen (Rathenau Instituut, forensisch onderzoek, 25 oktober 2019). Volgens het Rathenau Instituut zou er ook toezicht gehouden moeten worden op de marktwerking en waarborging van publieke waarden in de dataketen.

Kort en goed: kwaliteitsborging wordt internationaal over het algemeen nog steeds gekenmerkt door zelfregulering. Er is slechts in beperkte mate sprake van wettelijke eisen tot accreditatie. Buiten Nederland bestaat geen vergelijkbare vorm van persoonscertificering. Engeland is het eerste land met een gedegen systeemtoezicht.

Mede naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoord en andere vergelijkbare zaken waar het deskundigenoordeel ter discussie stond en gezien bovenvermelde kenmerken van het veld, heeft de overheid het haar verantwoordelijkheid geacht te investeren in borging met het instellen van het NRGD. Welke taak heeft het NRGD meegekregen? Waar staat het NRGD na 10 jaar?

Normeren en toetsen

Het NRGD is in 2010 bij wet ingesteld met als taak de kwaliteit van deskundigen in het strafrecht te borgen. Het Besluit stelt (art. 4): Het register heeft ten doel de gebruikmaking van deskundigen in strafzaken, die naar het oordeel van het College gerechtelijk deskundigen voldoen aan de in artikel 12, tweede lid, genoemde kwaliteitseisen, te bevorderen door de gegevens van deze deskundigen, voor zover zij relevant zijn voor potentiële opdrachtgevers, bijeen te brengen en openbaar te maken. Ten aanzien van de wijze waarop een deskundige zijn deskundigheid kan aantonen vermeldt artikel 7: Het College stelt maatstaven op aan de hand waarvan per deskundigheidsgebied wordt beoordeeld of een aanvraag voldoet aan de in artikel 12 bedoelde eisen en maakt deze openbaar.

Bij het bepalen van de werkwijze in 2010 bleek dat er geen of nauwelijks beroepsverenigingen bestonden die forensische kwaliteitseisen kenden. Ook waren er geen universitaire opleidingen tot forensisch deskundige. Deskundige werd je vooral ‘in de praktijk’. Rond 2000 hadden het NFI en NIFP het initiatief genomen om hun bestaande interne opleidingen te structureren met duidelijke leerdoelen, modules, monitoring en examinering. Beide opleidingen waren niet onafhankelijk erkend.

Het NRGD achtte het alles overwegende daarom voor de hand liggen om te starten met het opstellen van vakinhoudelijke normen én het individueel toetsen van deskundigen. Voor 12 deskundigheidsgebieden - dikwijls met deelgebieden - zijn door ingestelde commissies (deel) gebiedsspecifieke kwaliteitsnormen ontwikkeld. Deze commissies bestaan uit een breed scala aan (buitenlandse) deskundigen. De conceptnormen worden openbaar geconsulteerd en uiteindelijk door het College vastgesteld en gepubliceerd. De normen zijn daarmee een soort codificatie van de vakinhoudelijke consensus. Het WODC stelde in 2015: ‘Het NRGD is erin geslaagd een systeem te ontwikkelen waardoor alleen deskundigen zijn geregistreerd die forensisch vakbekwaam zijn’. Over de wijze waarop het NRGD-procedures heeft ingericht wordt verwezen naar de website (www.nrgd.nl).

De eerste fase (2010-2015) van het NRGD bestond uit het ontwikkelen van de organisatie, beleid en het ‘vullen’ van het register. Kwaliteit houdt echter meer in dan het registreren van bekwame deskundigen. Kwaliteit is het resultaat van inspanningen van alle betrokkenen in alle fasen van de forensische keten, van opsporing tot en met berechting. Het NRGD deelt toenemend kennis met en geeft adviezen aan de politie, rechtspraak, NFI, NIFP, als ook de politiek over forensische expertise en hoe deze te borgen. Internationaal levert het NRGD een bijdrage aan het debat over de kwaliteit van het forensisch onderzoek. Wat is de stand van zaken?

Certificeren

Forensische instituten NFI en NIFP hebben hun interne opleidingen de afgelopen jaren verder verbeterd. De deskundige en zijn werkgever zijn in de visie van het NRGD eerstverantwoordelijk voor het waarborgen van hun professionele kwaliteit. Het NRGD heeft een erkenningskader ontwikkeld. Organisaties die kunnen aantonen - via een onafhankelijke visitatie - dat hun interne opleiding aan de maat is kunnen deze door het NRGD laten erkennen. De aldus opgeleide deskundigen hoeven dan bij toetreding niet nogmaals door het NRGD getoetst te worden. Het NIFP heeft in 2019 als eerste een dergelijke erkenning verkregen. Vooralsnog geldt deze erkenning voor de initiële registratie van pasopgeleiden.

Recent is eveneens de opleiding tot medisch specialisten in het bestuursrecht en civiel recht (NVMSR) erkend. Het NRGD is in overleg met NFI, forensisch artsen en StAB om ook hun opleiding te laten erkennen. Deze ontwikkeling past daarmee in de missie van het NRGD: Het NRGD draagt bij aan de kwaliteit van de Nederlandse en internationale rechtspraak door het bevorderen en waarborgen van (het vertrouwen in) een constante kwaliteit van forensische expertise in de rechtspleging. Het NRGD draagt hieraan bij door regulering (waaronder normering, toetsing, toezicht en persoonscertificering), advisering en kennisuitwisseling.

De vraag is telkens hoe het NRGD binnen de wettelijke en financiële kaders een bijdrage kan leveren aan aantoonbare kwaliteitsborging. Kan de route om iemands deskundigheid aan te tonen verschillen, afhankelijk van de gevolgde forensische opleiding en/of de context waarin een deskundige is opgeleid? In hoeverre is maatwerk mogelijk met behoud van de betrouwbaarheid van het register? Uitgangspunt is dat het register geen doel op zichzelf is, maar een instrument op weg naar kwaliteitsborging. Een ander belangrijk onderdeel van de huidige wetgeving uit 2010 is dat de reikwijdte van het NRGD vanuit kwaliteitsoogpunt beperkt is. Het voert hier te ver om een brede juridische analyse te geven, maar het komt erop neer dat door de aanwijzingsbevoegdheid van het OM alle forensisch technisch medewerkers van de politie buiten de reikwijdte van het NRGD zijn gebracht. Zij worden in beginsel dus formeel niet als deskundige aangemerkt, hoewel zij materieel wel deskundige zijn. Het gevolg is wel dat hun kwaliteit daardoor nu alleen intern door de politieorganisatie wordt beoordeeld en niet onafhankelijk door het NRGD.

Anno 2021 is een knip langs organisatielijnen niet meer wenselijk zoals ook door de Minister in zijn visiedocument is aangegeven. Daarbij komt dat het aantal forensisch onderzoekers bij de politie met name bij digitaal onderzoek sterk is gegroeid. Ter vergelijking werken bij de FO/DO van de politie circa 3000 medewerkers en bij het NFI circa 600.

Advisering

Een ontwikkeling is dat het NRGD steeds vaker 14 wordt gevraagd om advies en betrokkenheid bij diverse ontwikkelingen op het gebied van kwaliteit en het borgen van forensische expertise. Dit was het geval bij het opstellen van de ‘visie op forensisch onderzoek’, van het actieplan voor de Europese Forensische Ruimte, van ISO-standaarden voor forensisch technisch onderzoek. Het NRGD gaf advies aan de Taskforce Lijkschouw en de besteding van gelden voor contra-onderzoek. Het NRGD draagt aldus actief bij aan versterking van de kwaliteit van de deskundige in de rechtsgang.

Nationale Politie

De politie verzamelt bewijsmateriaal, verricht daarop onderzoek en doet toenemend ook interpretaties op de verkregen data. Het belang van het investeren in goede en geborgde kwaliteit van de uitvoering van FO door de politie is van steeds grotere betekenis (zie ook Zouridis, 20165).

De minister zet in op een verschuiving waar mogelijk van werkzaamheden van NFI naar de politie en/of naar private partijen. DNA-vooronderzoek is daarvan een voorbeeld. De gedachte is dat het NFI zich dan beter op haar rol kan richten, maar ook speelt de constante budgettaire krapte. Immers de vraag naar forensisch technisch onderzoek neemt, zoals eerder gesteld, almaar toe.

Conform een Europese richtlijn heeft de politie in 2019 accreditatie van de onafhankelijke Raad voor Accreditatie voor dactyloscopie verkregen. Het forensische onderzoek bij de politie is vooralsnog alleen voor vingersporen (dactyloscopie website Raad voor accreditatie L640), DNA op de plaats delict en het Douane-lab (L226) geaccrediteerd. De politie heeft uitgesproken naar verdere kwaliteitsborging te streven en er wordt geïnvesteerd in een kwaliteitsstructuur (zie Ontwikkelagenda opsporing, spoor 3, 20186). Politie en NRGD hebben in dit kader in 2019 afgesproken samen kennis uit te wisselen. Er loopt een eerste gezamenlijk project op het gebied van bloedspoorpatroononderzoek en dactyloscopie, waarbij het NRGD haar kennis overdraagt.

Contra-deskundigen

In het belang van de rechtsgang probeert het NRGD (in lijn met een verzoek van de minister) in haar register een breed aanbod van deskundigen te bieden. Het aantal deskundigen van private aanbieders blijft echter zoals boven beschreven zeer beperkt. De minister heeft daarom op advies van de eerder vermelde commissie Winsemius, hiervoor specifieke financiering beschikbaar gesteld. Het succes daarvan is echter vooral afhankelijk van het daadwerkelijk creëren van meerjarige vraag en daarmee dus met de wijze waarop de verdeling van de gelden is ingericht. Alleen als private aanbieders voldoende zaken, over voldoende jaren, voor een voldoende prijs krijgen, kan een – hoewel nog steeds klein – segment voor contra-onderzoek ontstaan. Helaas moet worden geconstateerd dat het aantal contra-deskundigen in het register sinds de instelling van de gelden niet is toegenomen. Er worden, behalve voor DNA, te weinig zaken aangeboden bij private aanbieders. Het NRGD denkt mee in een ingestelde werkgroep.

Kennisuitwisseling

Organisaties en beleidsmakers willen meer investeren in kwaliteit, maar weten soms niet hoe en waarin. Het NRGD deelt haar kennis toenemend met ketenpartners door middel van publicaties, lezingen, presentaties en de website. Door deel te nemen aan opleidingen kunnen nieuwe rapporteurs kennis maken met kwaliteitsnormen. Zo neemt het NRGD deel aan de NIFP-opleiding. Het NRGD tracht de kenniskloof te verkleinen door het (gezamenlijk) organiseren van een jaarlijkse kwaliteitsmiddag en ‘professionele ontmoetingen’ tussen gebruikers, beleidsmakers en deskundigen.

Het NRGD is aanjager en verbinder. Met deze laatste vorm van kennisoverdracht zijn goede ervaringen opgedaan. Zo zijn lunchbijeenkomsten van cybercrimedeskundigen met rechters in verschillende rechtbanken georganiseerd. Een ander initiatief was het bij elkaar brengen van gedragsdeskundigen, NIFP en advocatuur om de animo om voor de advocatuur te rapporteren te vergroten.

Ad-hoc-deskundigen

Conform het Besluit register deskundige in strafzaken normeert het NRGD deskundigheidsgebieden die welomlijnd zijn en waarvoor normering en toetsing op objectieve wijze mogelijk is. Binnen het strafrecht wordt daarnaast soms gebruik gemaakt van deskundigen waarvoor dat niet mogelijk is. Het gaat dan om deskundigen die bijvoorbeeld mogelijk slechts eenmaal in hun carrière worden gevraagd strafrechtelijk te rapporteren omdat zij beschikken over bijzondere of gespecialiseerde kennis. Deze deskundigen hebben geen forensische training of ervaring, noch zijn hun forensische competenties voorafgaand aan het onderzoek en rapportage gewaarborgd. De minister van Justitie en Veiligheid heeft het NRGD verzocht in samenwerking met ZM een separate kwaliteitswaarborgende systematiek voor de Ad Hoc-deskundigen te ontwikkelen.

De ervaring van het NRGD heeft als uitgangspunt gediend voor de ontwikkeling van een toolbox, die bruikbaar is voor zowel rechter, officier en advocaat enerzijds als de deskundige anderzijds. De volgende tools zijn ontwikkeld: een rapportage richtlijn, een vragenlijst voor gebruikers om na te gaan of een deskundige over de juiste competenties beschikt en een systeem voor review op duidelijkheid, consistentie en bruikbaarheid. Verder is een e-module ontwikkeld zodat de Ad-Hoc deskundige zich kan informeren over zijn rol als deskundige in het strafrecht als ook eisen uit de NRGD-gedragscode.

Conclusie

Het NRGD heeft de professionalisering van de forensische expertise naar een hoger niveau gebracht door te normeren, certificeren, adviseren en door middel van kennisdeling. Het NRGD heeft adequate en evenwichtige procedures ontwikkeld voor momenteel twaalf gebieden met daarbinnen in totaal zestien deelgebieden. Forensische accountancy is in ontwikkeling. Het register streeft naar zoveel mogelijk kwaliteitsborging bij de bron, oftewel bij de individuele deskundige dan wel de organisatie waar deze werkzaam is. Het NIFP, NFI en StAB hebben de kwaliteit van hun opleidingen verder vergroot. Het NRGD kent naast een individuele toets ook een erkenning van een opleiding. De politie streeft naar een kwaliteitssysteem, maar er moet nog veel werk verzet worden. De beperkte bevoegdheid van het NRGD ten aanzien van de politie is onwenselijk gezien de wens tot kwaliteitsborging van plaats delict tot terechtzitting.

Er is na tien jaar een hybride kwaliteitsborgingssysteem ontstaan met verschillende certificeringsroutes afhankelijk van de mate van voorafgaande borging: 

  • Een erkenningssystematiek zoals door het College ontwikkeld waarbij instituten of beroepsverenigingen hun forensische opleiding kunnen laten erkennen op grond van een visitatie aan de hand van het NRGD-kader
  • Een individuele toets waar niet kan worden teruggevallen op andere waarborgen;
  • Een toolbox waarmee de inzet van Ad-Hoc-Deskundigen in de rechtspraak indirect kan worden verbeterd.