Interview: het register voor deskundigen

Experts die worden ingeschakeld in strafzaken staan ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD). Wat is het doel van het register? Hoe komen experts erin en hoe wordt hun kwaliteit geborgd? En waarom is het register tot nu toe alleen ingericht voor het strafrecht? Renée Kool en Bert Marseille van de redactie van Rechtstreeks spraken hierover met Michel Smithuis, directeur van het NRGD, en Eric Bakker, voorzitter van het College gerechtelijk deskundigen.

Bron: Rechtstreeks (nummer 2, 2022). Uitgave van de Raad voor de Rechtspraak.

Kunnen jullie je eerst even voorstellen?

Michel Smithuis (MS): Ik ben van origine arts en jurist en ben in 2002 de forensische wereld ingerold, ik heb toen vijf jaar bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gewerkt. Toen het voorstel voor de Wet deskundige in strafzaken werd ingediend heb ik daar 2½ jaar in Den Haag aan gewerkt en toen in 2010 het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen werd ingesteld ben ik meegegaan; daar ben ik nu dus twaalf jaar aan verbonden.

Eric Bakker (EB): Ik werkte na mijn studies rechten en sociologie een aantal jaren als medewerker bij criminologie in Groningen, daarna bij het Pieter Baan Centrum, en toen ben ik in de rechterlijke macht beland. Eerst bij de rechtbank Rotterdam, vervolgens rechtbank Alkmaar, hof Den Haag en nu bij het hof Arnhem-Leeuwarden. Daarnaast ben ik dus voorzitter van het College gerechtelijk deskundigen, sinds zes jaar, en voorzitter van de afdeling Rechtspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ).

Wat is het doel van het register?

EB: De aanzet tot een register is in 2005 gestart naar aanleiding van enkele spraakmakende gerechtelijke dwalingen. Er zijn toen bij het OM maatregelen genomen om verkokering te voorkomen. En voor de rechters is het register in het leven geroepen, om als het ware de rechter te beschermen tegen dwalingen in zaken waarin vooral deskundigen een rol spelen, of meerdere deskundigen, of deskundigen die het onderling niet eens zijn of die er later anders over denken. Dat is zo’n beetje de basis. Dat was op het moment dat wij startten het meest urgent in het strafrecht. Het is vanaf het begin wel de bedoeling geweest om zo’n register voor de hele rechtspraak te hebben, dus ook voor bestuur en civiel, maar vanwege de urgentie zei toenmalig staatssecretaris Teeven: gaan jullie eerst dat register voor strafrecht maar vullen en dan kijken we verder. Vandaar de focus op het strafrecht. Zes jaar geleden ben ik voorzitter geworden en sindsdien heb ik contact met de Centrale Raad van Beroep en een vertegenwoordiger van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB), omdat er bij bestuursrechters ook grote behoefte is aan eenzelfde manier van toetsen en kwaliteitsbewaking van deskundigen. Bij herhaling is de wens uitgesproken om ook de deskundigen die in het bestuursrecht rapporteren te toetsen zoals dat nu al in het strafrecht gebeurt en om die deskundigen op te nemen in het NRGD-register. De deskundigen waar zij gebruik van maken zijn vooral medische experts op het gebied van arbeidsongeschiktheidskwesties en letselschade. Een rechter kan niet precies oordelen of het nu een goede deskundige is of niet, terwijl dat heel belangrijk is − het gaat vaak om zaken waarin grote belangen spelen en de ‘eenvoudige burger’ tegenover de ‘machtige overheid’ staat. We krijgen allerlei verzoeken vanuit het bestuursrecht, men wil daar graag dat wij ons register ook openstellen voor hun deskundigen. En wij willen dat graag op ons nemen. Het ministerie heeft de rechtspraak verzocht om een notitie daarover. Een notitie Toetsing en borging deskundigen civiel en bestuur circuleert nu binnen de rechtspraak.
Tot op heden zijn we dus alleen bevoegd in strafzaken.

Wat houdt die bevoegdheid precies in?

EB: In het Wetboek van Strafvordering is een regeling opgenomen over deskundigen, daarin staat dat als iemand bij ons in het register staat, dat hij of zij dan niet langs de rechter-commissaris hoeft, de officier van justitie kan hem of haar dan zelf benoemen. Staat iemand nog niet in het register, dan moet de rechter-commissaris hem benoemen en ook uitleggen waarom hij of zij iemand kiest die niet in het register staat en waarom deze persoon desondanks toch geschikt of bekwaam is.

Stel dat een rechter in het bestuurs- of civiel recht een deskundige wil benoemen, kan hij of zij dan gebruikmaken van artsen die bij jullie in het register staan?

EB: Ja en nee. We hebben wel artsen en (forensisch) psychiaters in het register, maar zij zijn alleen bij ons getoetst voor het strafrecht. Daarom hebben wij bij het ministerie gevraagd, op verzoek van met name de bestuursrechters, om eenzelfde soort voorziening in de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te maken voor die deskundigen. Want neem bijvoorbeeld uithuisplaatsingen, dat zijn heel ingrijpende beslissingen die ook worden gebaseerd op een rapportage van een deskundige (kinder/jeugdbescherming). Zulke deskundigen kunnen wij ook registreren. En dat geldt ook voor het civiele recht. Civiel is natuurlijk ontzettend breed, dat kunnen we nooit helemaal beschrijven, maar we kunnen wel, in overleg met het veld, kijken waar de meeste behoefte aan is. Er is een aantal gebieden waar wij dat overleg al mee hebben, zoals de accountancy en letselkwesties.

MS: Hier wreekt zich een beetje dat de zittende magistratuur redelijk plat is georganiseerd en het een tijd duurt voordat geluiden naar boven komen en worden geclusterd en gebundeld. En daarnaast, forensische kennis is vaak toch iets ‘oneigens’ binnen het dagelijks juridische vakwerk. Het speelt niet in negen van de tien zaken, maar het gaat natuurlijk juist altijd om die tiende zaak. Daar wil je het vertrouwen in de rechtspraak winnen en behouden, en daar zijn de belangen groot. De burger is mondiger geworden en overheidsorganen moeten zich beter verantwoorden. Dan zie je al dat die rol van die deskundigen automatisch steeds meer in het middelpunt komt te staan. En dan is vervolgens de vraag: wat houdt die deskundigheid precies in?

Hoe moeilijk of makkelijk is het om vast te stellen of iemand de benodigde expertise bezit?

EB: Er is een vereniging, de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportage (NVMSR), voor medische rapportages in het bestuursrecht en deels ook civiel met letselschadekwesties. Daar zitten zo’n honderd medisch deskundigen in, en daarmee hebben we nu al, vooruitlopend op een mogelijke wetswijziging, een samenwerkingsovereenkomst afgesloten. We hebben na een externe visitatie de opleiding van die vereniging erkend en die mensen staan als het ware in het voorportaal. Zodra er wetgeving komt op dat terrein, stromen die mensen die de opleiding met goed gevolg hebben doorstaan, automatisch bij ons in. Op termijn zullen wij ze dan zelf weer toetsen. Waar je organisaties hebt, kun je die op hun verantwoordelijkheid aanspreken, maar als het om losse individuen gaat, is dat moeilijker. Het is te eenvoudig om te zeggen, ‘je kan iedere internist pakken die je wil en daar komt dan hetzelfde uit’; dat blijkt niet zo te zijn. We werken met vakmensen, maar dat zijn nog niet automatisch vakmensen op het terrein van het uitbrengen van een deskundigenadvies aan de rechter, want daar komt heel wat meer bij kijken. Je moet kennis hebben van het juridisch kader waarin je je oordeel geeft, je moet weten wat de consequenties zijn van wat je zegt, je moet het ook nog begrijpelijk op kunnen schrijven voor de rechter, zodat hij ook als leek snapt wat er is gebeurd en niet de verkeerde conclusies trekt. Daarom toetsen wij rapporten die worden ingediend voor de rechtspraak, ook om te kijken of ze duidelijk zijn, consistent, helder, eenduidig en niet te ingewikkeld opgeschreven.

MS: Een neuroloog die bijvoorbeeld een patiënt ziet met een hernia, krijgt de vraag: is het een hernia? En vervolgens: wat voor therapie adviseert u? Hij zal antwoorden: nou, doe rustig aan, maar blijf bewegen. Maar als die arts als deskundige een onderzoek voor de rechter moet doen, dan gaat dat niet om: ja, het is een hernia, en blijft u maar bewegen en niet te veel stilliggen. Maar: wat kán die vrouw of man nog? Wat voor arbeidsbeperking levert dat op? En dat is een hele andere vraag dan zij normaal in haar rol als clinicus krijgt. En dat vereist extra kennis. Juridische kennis, het helder opschrijven, maar ook: welke testen heb je gedaan? Zijn die betrouwbaar voor deze vraagstelling? Wat kwam eruit en hoe redeneer je dan naar de conclusie? Dat is echt een ander vak. Daarnaast heb je ook nog de scholenstrijd, met name met moeilijk te duiden ziektes, zoals long COVID en fibromyalgie. De vragen daarbij zijn: bestaat het, hoe moet je dat aantonen en wat zijn de gevolgen voor de arbeidscapaciteit van mensen? Als er nog weinig wetenschappelijke kennis is over zulke ziektes, dan zijn er vaak verschillende scholen, en dat is voor rechters heel moeilijk. Welke deskundigen moet hij volgen? Die deskundigen moeten zich er rekenschap van geven dat er spanning bestaat tussen het rapporteren volgens de geldende beroepsmatige inzichten en de door de rechter te maken vertaalslag naar het individuele geval. Maar ook dan kunnen ze hun rapportages met relevante actuele wetenschappelijke inzichten onderbouwen, zodat die rechter in ieder geval zo actueel en zo diepgaand mogelijk is geïnformeerd om een besluit te nemen. Het gaat steeds over oordelen, en daar waar de wetenschappelijke kennis nog beperkt is, zijn die oordelen allemaal discutabel.

EB: Maar ook waar de wetenschap verder is, kan het oordeel nog steeds discutabel zijn, want dat ligt aan de data van het geval en de competenties van de persoon die de rapportage opstelt. Dus ook al is er over hernia veel wetenschappelijke consensus, dan ligt er nog steeds de vraag: hoe past de deskundige die toe? Hoe komt de deskundige tot z’n oordeel? Het is belangrijk dat een rechter dat in het rapport kan zien.

Hoe toetsen jullie deskundigen en wat voor criteria hanteren jullie daarbij?

MS: Wij faciliteren en maken de procedures als NRGD, maar het echte toetsen en het vaststellen van de normen doen deskundigen en juristen uit het veld. We werken met zo’n honderdvijftig deskundigen, nationaal en internationaal, waarvan zo’n dertig juristen, meestal rechters en een aantal officieren.

EB: Wat wij doen als we een gebied onder handen nemen, zeg maar even de forensische psychiatrie, dan kijken we: zijn er richtlijnen in het veld, bijvoorbeeld van de beroepsvereniging? Zijn er leerstoelen? Zo heeft het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) een richtlijn voor rapporteren. Dat wordt allemaal verzameld en gecombineerd. Voor de toetsing van inschrijving in het NRGD vragen we een individuele rapporteur een aantal rapporten in te sturen. Die worden door drie collega’s bekeken en daar rolt een oordeel uit, een advies aan het college dat op de aanvraag beslist. Als bijvoorbeeld een forensisch psychiater wordt beoordeeld, dan gebeurt dat in principe door een andere psychiater, een psycholoog en een jurist, die met z’n drieën die rapporten beoordelen en vanuit hun eigen invalshoeken daar commentaar op leveren en dat op een formulier noteren. Als een deskundige van het NFI moet worden getoetst, dan halen we daar ook een deskundige uit het buitenland bij, omdat we niet de ene NFI-deskundige door een andere willen laten toetsen. Zo creëren we ook het internationale perspectief en houden we afstand ten opzichte van het NFI.

MS: Vervolgens geven we verbeterpunten mee aan de getoetste deskundige. Dan zeggen we: op deze punten heb je het prima onderzocht en heb je het goed opgeschreven, maar op dat punt merken we dat je misschien wat verouderde testen gebruikt.

EB: We kijken nu bij organisaties als het NFI, de NVMSR of het NIFP, die zelf ook veel aan kwaliteit doen, in hoeverre we toetsingen ook aan hen kunnen overlaten, na onder meer externe visitatie. We houden dan wel met een gecommitteerde zicht op de examens. Dat geeft ons de mogelijkheid om met de beperkte middelen die we hebben, weer nieuwe gebieden te ontsluiten, waar nog niet zo’n krachtige organisatie aanwezig is.

Jullie verstrekken dan een soort ‘keurmerk van kwaliteit’, dat is gebaseerd op de consensus van het veld?

EB: Ja, we proberen weer te geven wat op dit moment in het veld de norm is. We hebben ook een internationale club van deskundigen die ons adviseert om te voorkomen dat we met een te beperkte blik naar de kwaliteit kijken. Een Amerikaanse, Australische of Deense deskundige moet zich er ook in herkennen. Als er een concept is van normering van een vakgebied, dan plaatsen we dat op de website, waar anderen op kunnen reageren. We vragen ook van deskundigen om, als er op een bepaald terrein geen duidelijke consensus is, in hun rapport te melden dat er ook anders over gedacht wordt. En als wij een nieuw gebied aanvliegen en na een tijdje constateren dat er eigenlijk helemaal geen consensus is over wat het vak inhoudt, dan zeggen wij: dat is nog niet rijp. Dan kunnen we hooguit stimuleren dat men eens gaat nadenken over: waar zitten de verschillen, waar zijn we het wel over eens? Wij zetten ze dan nog niet in het register, want dat geeft alleen schijnveiligheid.

Zijn er opleidingen gericht op de forensische rol?

MS: Ja en nee. Als het vak heel klein is, en een heel klein kennisveldje omvat, dan zijn daar geen specifieke opleidingen voor. Als we mensen verbeterpunten geven, dan gaat dat veld daar wel zelf mee aan de slag, en komt er een vraag naar opleidingen.

In feite ligt het lerend vermogen dus bij de deskundigengroepen zelf?

EB: En bij de achterliggende organisaties en beroepsverenigingen, als die er zijn.

MS: Beroepsverenigingen houden zich vooral bezig met het reguliere vakgebied en niet zozeer met het forensische deel. Bij psychiatrie is er wel een forensische poot binnen de vereniging.

Klopt het dat de betekenis van de forensische deskundig enorm is toegenomen?

MS: Inderdaad! Om een voorbeeld te geven: in het strafrecht werken bij het NFI nu zeshonderd mensen en bij de politie inmiddels drieduizend. Daarnaast zijn er zo’n vijfhonderd psychiaters en psychologen. Dan kom je dus op vierduizend mensen die alleen al in het strafrecht dagelijks allerlei data verzamelen en oordelen vellen waar rechters hun vonnissen op baseren. Dat toont aan hoe groot het belang is dat de daarbij gebruikte rapportages objectief tegen het licht worden gehouden. Het gaat om duizenden mensen en om grote belangen. In hoeverre kun je dan als buitenstaander vertrouwen op wat bij het opstellen van zo’n rapportage gebeurt? Daarom is het van belang dat iemand ‘naar binnenkijkt’ in dat proces, juist vanwege het vertrouwen in de rechtspraak.

Hoe leidend zijn de rechters in hun vragen?

EB: Bij de forensische psychologie en psychiatrie heb je een soort standaardvraagstelling die in alle zaken wordt gebruikt. Als het gaat om meer natuurwetenschappelijke dingen is de vraag vaak: we hebben sporen gevonden, kun je eens kijken of daar DNA in zit? Of: wat is dit voor wapen? Wat zijn dit voor drugs? Van wie is het DNA, van wie zijn die vingerafdrukken? In bijzondere gevallen is er een bijzondere vraagstelling, die komt dan vaak pas lopende de procedure of in hoger beroep. Dan zegt een rechter bijvoorbeeld: er zijn nog twee dingen onduidelijk. Of: er is tóch nog een mogelijkheid dat het DNA van iemand anders is, we willen graag op dat punt een heronderzoek.

Kunnen rechters feedback geven op de deskundigen die in jullie register staan? Bijvoorbeeld wanneer er klachten zijn over een deskundige?

EB: De forensisch psychiaters en psychologen worden bemiddeld door het NIFP. Een rechter vraagt bij het NIFP om een of twee deskundigen, en daar zoeken ze mensen die worden benoemd. Dus commentaar op het rapport, en eventuele klachten of slechte ervaringen met de rapporteur komen ook in eerste instantie bij het NIFP terecht. In bijzondere gevallen berichten ze ons, maar wij hebben beperkte mogelijkheden. We hebben niet het recht om alle stukken op te vragen, in het kader van de privacy ligt dat heel gevoelig. Wij zouden graag de wettelijke bevoegdheid willen hebben om op grond van signalen nader onderzoek te kunnen verrichten. Het gaat ten slotte om het behoud van de kwaliteit. Je hebt mensen getoetst en die zijn in principe geschikt. Maar als er in die vijf jaar dat wij niet toetsen, signalen komen dat de kwaliteit van de rapportages onder de maat is of dat er gekke dingen gebeurd zijn, dan zou je wel op die signalen willen acteren.

MS: We zouden een soort Onderzoeksraad voor Veiligheid voor het forensisch veld willen zijn, met vergelijkbare bevoegdheden.

Leidt stroomlijning van deskundigenrapportage via het NRGD niet tot monopolisering van deskundigeninbreng?

MS: Als jij als burger met een bepaald oordeel wordt geconfronteerd, door het Openbaar Ministerie in het strafrecht, of door een bestuursorgaan zoals het UWV in het bestuursrecht, en je wilt daar een andere mening tegenover zetten, dan moet je dat zelf organiseren, en dat moet je zelf betalen. Welke deskundigen vind je dan? Ik ben zelf medicus en vergelijk het altijd met een ziekenhuis: als jij geopereerd wordt door een chirurg, dan wil je dat die chirurg jou opereert op basis van wat jij nodig hebt en niet wat het ziekenhuis belangrijk vindt of op basis van de kosten. Je ziet in onze wereld dat dat wel eens door elkaar loopt; wij pleiten ervoor om dat uit elkaar te trekken.

EB: Wat je dan krijgt, is dat zo’n privépersoon in ons register bladert en ziet: NFI, NFI, NFI. Die wil hij juist níét hebben. En verder staat er geen andere deskundige in. Dan komt hij dus met iemand die niet in het register zit. En dan zal de rechter in die procedure misschien zeggen: ‘Wie is meneer Jansen, die staat niet in het register. Daar hoeven we dus niet naar te kijken.’ Die burger staat enorm op achterstand. Dus wij hebben er ook voor gepleit, en er zijn nu een aantal ontwikkelingen, dat het NFI een deel van zijn werkzaamheden gaat overhevelen naar de particuliere sector. Dat biedt de mogelijkheid om een aantal deskundigen te hebben die niet bij het NFI werken, maar wel op eenzelfde niveau zitten en dus ingeschakeld kunnen worden wanneer er behoefte is aan een contra-expertise.

MS: Ik denk dat het belangrijk is dat je daar als overheid een rol in hebt, om dat proces zo goed mogelijk te faciliteren. En dan zijn wij de aangewezen organisatie, ingesteld door de overheid, om dit op te pakken.

Wat zijn jullie speerpunten voor de toekomst?

EB: We willen de activiteiten van het NRGD verbreden naar zo veel mogelijk rechtsgebieden, in ieder geval naar civiel en bestuur. Daarnaast vormt het redeneren op activiteitenniveau een aandachtspunt, zoals bij DNA activity. Vertrekpunt bij de DNA-activity-rapportage is niet de status van een bepaald spoor, maar de vraag hoe het spoor daar is gekomen. Wat voor activiteit zou daaruit kunnen worden afgeleid? Dat is voor ons een nieuw aandachtspunt. Dat sluit aan op een derde aandachtspunt: de wens tot multidisciplinaire samenwerking bij het opstellen van de rapportages. Ook zou er meer aandacht moeten komen voor nieuwe vormen van deskundigheid, zoals de forensische accountancy, maar ook deskundigheid op het terrein van cyber crime, in het bijzonder op biometrie en deep fake framing. Als laatste willen we investeren in de samenwerking met de politie. Wat daar gebeurt aan inbreng op deskundigenniveau onttrekt zich aan onze waarneming. Dat heeft een praktische achtergrond. Als het OM een deskundige inschakelt, moet de verdediging daarvan op de hoogte gebracht worden en in de fase van het opsporingsonderzoek wil de politie de ruimte krijgen om onderzoek te verrichten zonder dat iedereen meteen moet worden gewaarschuwd. Maar de politie is geen deskundige, wat betekent dat wij geen zicht hebben op wat op het gebied van deskundigheid in die fase gebeurt. Overigens hebben we begrip voor de wens tot vertrouwelijkheid aan het begin van een onderzoek, maar dat betekent niet dat er geen externe controle zou moeten zijn op de deskundigheid van de politie.

MS: We hebben nu wel iets te zeggen over de zeshonderd mensen die staan geregistreerd in het NRGD, maar niet over de drieduizend mensen die als ‘deskundigen’ rapporteren vanuit de politie. Als het daar fout gaat, gaat het verderop in de strafzaak met het bewijs ook fout. Het is de politie nog niet gelukt om zelf tot een kwaliteitsstructuur te komen: hoe worden die mensen opgeleid, wat moeten ze weten en hoe worden ze daarop getoetst? Het is van belang dat die structuur er komt, dus dat is een mooie uitdaging voor de toekomst.